513
Wij zeggenJe recht", omdat het opvatloon hoog genoeg gesteld is, om
der politie eene aansporing te zijn, zooal niet uit dienstijver, dan toch
uit winstbejag, activiteit te toonen. En toch bij hooge uitzondering
was het, dat wij eenig resultaat waarnamen van de door ons zoo
vaak ingediende signalementstaten. Het is ons zelfs voorgekomen,
dat wij eens op het achterblad van dezen staat aanteekenden, waar
de vermiste zich moest ophouden en zich ook werkelijk ophield, en
dat het stuk (schijnbaar?) voor notificatie werd aangenomen, en ter
ruste werd neergelegd in een der archiefloketten; terwijl het ons
mocht gelukken, den persoon bij wien de vermiste zich ophield er
toe te bewegen, hem bij zijn korps te doen terugkeeren.
Wij wenschen daarom de signalementstaten niet afgeschaft te zien
maar meerdere hulp van de zijde van het civiel bestuur zou, dunkt
ons, geen égard zijn voor het Leger, want daarop rekenen wij niet,
maar een blijk van plichtsbesef en plichtsbetrachting.
De politie behoort door hare beambten te weten, welke huizen
gewoonlijk dienen tot verblijf van hen, die eenige dagen hun korps
verlaten, om zoogenaamd er van door te gaanhet zijn meestal
geheime kroeg- of bordeelhouders, die huisvesting verschaffen; en
dit behoort de politie te keer te gaan.
Moeten wij nog iets aanbevelen, dan is het, dat de compagnies-
of detachementscommandanten niet te karig ziju in het verstrekken
van aanwijzingen, waar een vermiste zich vermoedelijk ophoudt.
Kortheid in geschrifte, mits de bondigheid er niet door geschaad
wordt, prijzen wij zeer, maar wordt de laatste voorwaarde niet ver
vuld, dan is het geleverde werk „oppervlakkig en dus af te keuren."
Art. 27.
De Correspondentie-Order (A. O. Ho. 11 van 1882) bepaalt in
art. 4, dat met het Departement van Oorlog geene directe briefwis
seling wordt gevoerd, dan in speciale gevallen, daarbij aangegeven.
Naar onze opvatting is het niét recht duidelijk, of bij het naleven
van de Voorschriften van art. 27 A. O. No. 20 van 1879 de brief
wisseling met het Legerbestuur gevoerd moet worden door tnsschen-
komst van de Afdeelings- en Gewestelijke Militaire Commandan
ten of van de Chefs van de Wapens en Diensten.