CONSTANTINE. II. De laatste maatregel, welke door den maarschalk Cl au zei voor zijn vertrek naar Europa genomen werd, was het aanwijzen van Guelma als basis voor de tweede expeditie tegen Constantine. De kolonel Duvivier werd met eene afdeeling troepen belast, die plaats te bezetten en in te richten voor hare toekomstige be stemming. Damrémout, de opvolger van Clauzel, was een man, die ge heel voor zijne taak berekend was. Sedert 1830 had hij aan bijna alle gevechten op de noordkust van Afrika deelgenomen. Hij was een van die officieren, die zich het meest hadden toegelegd, om kennis te verzamelen van land en volk. Daarenboven was hij zeer zorgvol voor zijne onderhebbenden en daardoor bij het leger bemind. Ook was hij iemand, die vast beradenheid paarde aan voorzichtigheid. Yan af het eerste oogen- blik, dat hij de teugels van het bestuur in handen had genomeu, ontwikkelde hij eene groote werkzaamheid, om de tweede expeditie tegen Constantine te organiseeren en voor te bereiden. Door de publieke opinie gedrongen, was de Fransche regeering beter dan vroe ger gedisponeerd, om al datgene naar Afrika te zenden, wat voor de aanvulling en uitrusting der troepen noodig was. Doch zeker mag het een zonderling verschijnsel genoemd worden, dat het opperbestuur te Parijs in dezen tijd van spanning nog beproeven wilde, om de zaak in der minne te schikken. In verband hiermede ontving Dam- rémont dan ook stellige bevelen, om onderhandelingen aan te knoo- pen met Ahmed, Bey van Constantine. Hieraan gevolg gevende, was de generaal te gelijker tijd overtuigd van het nuttelooze van een zoodanigen stap, welke bovendien in strijd moest geacht worden met

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 528