528 bondgenooten van vroeger worden vertrapt en vertreden. Van mijn standpunt beschouwd, hebben zij dat trouwens verdiend1° omdat zij geen weerstand wisten te bieden aan t zoet gefluit der vogelaais, (ik gebruik de uitdrukking van P.), die hen in den waan brachten, dat na eene tuchtiging van zoodanigen aard, „dat er geen twijfel „meer zou bestaan aan onze overmacht, en s vijands nedeilaag (1) aan den oorlog een einde zou komen, zoodat het den vijand on mogelijk zou zijn, weder het hoofd op te steken, en 2 door voor juist aan te nemen 't geen de gouverneur en militaire bevelhebber te Atjeh der Regeering in September 1879 mededeelde, dat hij het tijdvak van pacificatie en restauratie gekomen achtte, zich daarbij als vroeger uitdrukkende „Het burgerlijk bestuur zal van nu af meer handelend kunnen „optreden, dat is, het zal met andere middelen dan het zwaard naar „volledige onderwerping moeten streven en trachten te herstellen „wat door de rampen van den oorlog is vernietigd. (2) Helaas! Zooals met zekerheid kon voorspeld worden en voor speld was, is die meeuing en het démenti, dat daardoor gegeven werd aan mijne meening van 1876, door de uitkomst niet gerecht vaardigd. De ondervinding heeft ook te Atjeh geleerd, dat een land, alleen met vuur en zwaard veroverd, werkelijk ook slechts met vuui en zwaard kan worden behouden. Op bladz. 10 spreekt P.over de beperkte stellingdie, volgens den Heer Fransen van de Putte, in Atjeh dient te worden ingenomen. Dat vroeger, in 1876, de toenmalige woordvoerder der agressieve partij, de Heer W. A. van Rees, heeft beloofd, dat men, na het te vuur en te zwaard vervoeren der XX.II Moekimszou kunnen terug trekken in eene beperkte stelling, begrensd ten O. door de Koe rong Tjoet en hare verlenging tot Pango, ten Z. door eene lijn, loopende achter de moerassen, die tusschen Longbatta en Lohóng liggen, van de rivier tot aan Ketapan Doea, en ten Z. W. door de lagune, die te Koeala-Tjangkoel uitmondt en vei dei de moeras sige nipastrook langs Bital en de lijn, die van daar naar Ketapang Doea loopt, wordt niet door hem vermeld. Mij dunkt, 't was (1) Zio Koloniaal Versla,) 1879, bladz. 8. Brief van don Gouverneur-Generaal. (2) Koloniaal Verslag 1880, bladz, 5.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 539