530
zij beloofde, kon dus niet worden gehouden. Het doel van de krijgs
verrichtingen in 1879 werd niet bereikt. Met andere woorden: ook
nu weder volgde eene mislukking van 't geen op aanraden van be
doelde partij was ondernomen. Tal van menschenlevens en millioenen
schats waren niet alleen nutteloos verspild, maar onze positie was
ook veel hachelijker geworden, dan vóór het te vuur en te zwaard
veroveren der XXII en XXYI Moekims.
De verbittering der thans in getalsterkte toegenomen uitgeweke
nen was veel grooter geworden dan ooit te voren. Zij, die op onze
grenzen hunkerden naar wraak, waren voorgoed onverzoenlijke
vijanden geworden, en zij moesten aanhangers vinden bij het zeer
gering gedeelte der bevolking, dat niet was gevlucht of terugkeerde,
maar dat wij niet konden beschermen tegen de landgenooten, die wij
wel versloegen, maar niet onderwierpen.
Heeft de Gouverneur en Militaire Bevelhebber te Atjeh, na de be
haalde voordeelen, werkelijk willen terugtrekken, (1) maar is hij niet
bestand geweest tegen den drang van anderen, die meenden,
dat wij zonder bezwaar zouden kunnen behouden, wat wij verover
den, niet rekenende met de voortdurende machtsontwikkeling, die daar
van het gevolg zou moeten zijn, en die niet overeenkomt met onze
krachten? 't Wordt gezegd. Is het waar, dan hebben zij, die toen
als raadgevers optraden, de belangen van Nederland en Neerlandsch-
Indië niet bijzonder gediend.
Yolgens P. werden wij door de proclamatiën van 31 Januari en 12
Februari 1874 verplicht tot de verovering der III Sagi's. De pro
clamatie van 23 April 1874, waarbij aan de hoofden dier sagi's
duidelijk verklaard wordt, dat wij geen rechtstreeksch bestuur verlangen,
wordt, vreemd genoeg, door hem over het hoofd gezien. (2) W el echter
wijst hij in eene noot, op bladz. 12, op de Romeinen, de Spanjaarden en
de Franschen, en op Bolèlèng in 1846 en Badjoa in 1860, als bewijzen
tegen het innemen eener beperkte stelling. De Romeinen en Neder-
(1) Noch te Indrapoeri, noch elders mocht voorshands eenige vestiging worden in
'tleven geroepen, dan die voor de dadelijk voort te zetten militaire operatien noodig
mocht zijn. Schrijven G. G., dd. 25 Maart 1879.
(2) Zie hieromtrent mijn schrijven„De Atjeh-quaestie in het Indisch Genoot
schap." I. M. T. N°. 2 van 1884.