537 gesnedene zich niet minder goed veldheer toonde dan de ervaren Belisarius, geen bewijs voor hetgeen wordt beweerd door den schrij veruit wiens opstel P. zijn motto heeft gekozen, dat het er op aankomt, den rechten man te hebben; niet of deze is een civiel dan wel een militair staatsdienaar Op bladz. 26 vindt P. gelegenheid om nog eens te hameren op het wegzenden van het achterlaadgeschut en een deel der expeditionnaire macht in 1874. Heeft hij niet gelezen wat omtrent die twee onderwerpen is ge zegd, o. a. in „Atjeh en de oud-Minister van Goltstein", Maileditie der Nieuwe Rotterdamsche Courant van 10 Mei 1877 en in de „Open brieven aan den Heer Borel", bladz. 175, 176, 177, 222, 223 en 224? Weet hij niet, dat op bladz. 52 van de brochure „Atjeh gedurende de 2e expeditie en later" met cijfers is aangetoond, dat door het vertrek naar Java van een gedeelte der expeditionnaire macht op 26 April 1874, min stens 195 menschenlevens zijn bespaard? Is hij het eens met den kapi tein Borel, die de troepen minstens vijf maanden langer zou hebben willen laten doorbrengen in de hutten van het bivouac te Pena- joeng? (1) Werd het Leger geen dienst bewezen, door geen grooter gedeelte der troepenmacht te Atjeh te laten, dan volstrekt noodig was, en de overigen op Java gelegenheid te geven, om zich te re- staureeren van de geledene ontberingen en vermoeienissen? Moet nu weder herhaald worden, wat vroeger tegen de beschuldiging van P. is aangevoerd? Waarom is P. niet begonnen met te wederleggen, wat niet eens, maar herhaalde malen tegen de onrechtvaardige be schuldigingen der partij van agressie is ingebracht? En de geld- quaestie, die thans door hem op den voorgrond wordt gesteld? Zeker, het overvoeren van troepen naar en van Atjeh kost geldveel geld zelfs. Maar het verblijf van troepen op het terrein des oorlogs kost ook geldveel meer geld dan het onderhoud in 't garnizoen. De officieren ontvangen huishuur, rations vivres, koeliegeldcn, wijn enz. De onderofficieren en manschappen kosten ook veel meer dan op voet van vrede. In Atjeh was dit nog aan merkelijker dan elders, omdat gestadige en vaak overdreven klachten aanleiding gaven tot verstrekkingen, die dikwijls niet anders waren dan geldverspillingen. (1) Zie „Open brieven aan den Heer Borel" bladz. 222, 223 en 224.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 548