539 „uitgebreid, werd tot beteugeling van de rooverijen nog weinig of „geen gebruik gemaakt. Het korps was ook nier. voltallig. In Fe bruari 1.1. waren van de 50 manschappen slechts 30 in dienst. De „controleur der XXII Moekims werd in die maand gemagtigd om „15 manschappen uit de Atjehers aan te werven". De militaire en civiele Gouverneur in Juni 1879, dus tijdens den inval van Habib Abdul ïtachman en bijna twee jaren vóór de in voering van het civiel bestuur, gemachtigd (ik cursiveer) om een korps gewapende politiedienaren in dienst te stellen; dat korps in October 1880, dus weder onder den militairen Gouverneur, uitge breid, en de eerste Atjehers aangeworven in Februari 1881, dus nog altijd onder het militair bestuur. En nu doet men het voor komen alsof dat korps eene schepping is van den civielen Gouver neur. 't Wil er bij mij niet in, dat zij, die zoo handelen, de be langen van het Leger behartigen. De eerste plicht van den militair is zich te wachten voor misleiding, zelfs voor misleiding ter goeder trouw. En dat hier de laatste mis leiding plaats vindt, valt niet te ontkennen, 't Is waar, er staat in 't Koloniaal Verslag van 1880, dat het korps gewapende politiedie naren nog weinig gebruikt werd. Maar de militaire Gouverneur richtte het toch niet op voor sieraad. Dat zou geldverspilling zijn geweest. Toen het korps eens bestond, was het plicht om er ge bruik van te maken, en dat vooral na de aanmerkelijke troepen vermindering waartoe helaasdoor beide, civiel en militair, was medegewerkt. (1) Begrijpelijk is het, dat men toen heil heeft ge zien in het tot 225 man uitbreiden van het door den voorganger opgerichte korps gewapende politiedienaren. Immers bestond er maar één roep over de voortreffelijke diensten, door korpsen pradjoe- rits bewezen in Benkoelen en Palembang, in welke gewesten zij reeds lang vóór 1860 bestonden, en wel, volgens De Waal, in 1877 in het eerste gewest ter sterkte van 127 man, en in het tweede ter sterkte van 300 man. In 1849 namen een 40tal pradjoerits, onder O o (1) Zie Koloniaal Verslag van 1880, bladz. 41. Naar aanleiding der voorstellen van den Gouverneur en Militairen Bevelhebber en van den Legercommandant, werd de troepenmacht, die gedurende de krijgsverrichtingen in 1879 had bedragen 385 officieren en 10208 minderen, verminderd tot 253 officieren en 6372 minderen. Een verschil alzoo van 3968 hoofden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 550