540 Van den Bossche, Pamating Djering, waartegen de majoor Hemmes pas het hoofd had gestooten. 't Is waar, dit geschiedde zonder veel moeite, daar zij in den rug der daar opene versterking kwamen, terwijl men de troepen den weg naar het zeer sterke en zoo goed als onneembare front had gewezen. Maar tochal was ik toen nog slechts onderofficier, herinner ik, die in het Palembangsche was, mij zeer goed, dat wij de pradjoerits gelijkstelden met soldaten, zoomede d.at zij altijd werden afgeschilderd als (in zedelijk opzicht) onverbeterlijke deugnieten, maar tevens als kranige kerels te velde. Ik verliet Palembang reeds in 1850, maar wijlen de majoor Backerus, die veel langer in Palembang bleef, en wiens naam bij het Leger zoo eervol bekend staat, sprak mij later dikwijls over de pradjoerits, en steeds met den meesten lof. Zoo ook een ander mijner vriendende gepen- sionneerde majoor K., die mij nog onlangs schreef: In 't laatst van '53 werd ik overgeplaatst naar Palembang, waar ik bleef tot Februari '60, toen ik te Meester kwam. Ik heb dus gelegenheid gehad, de pradjoerits te leeren kennen. Geplaatst te Tebing Tingie maakte ik verschillende expeditiën medein de Amp at Tawang, het Bli- kische, de Kikim, de Lematang Oeloe, Enim en de Passoemah lebar. Bij al de colonnes waren, met hunne ambtenaren [Assistent-Residenten en Controleurs], de pradjoerits tegenwoordig. Gewapend als onze Infanterie, zonuer ransel en met een klein patroontaschje [tjangklong] hewezen ze, gewoonlijk bij de voorhoede, uitstekende diensten en waren vlugger dan onze soldaten, die beladen en bepakt waren. Voor alle diensten wer den ze gebruikt: transporteeren van goederen, geld, gevangenende post, en werden zij steeds als dekking door de ambtenaren medegenomenwan neer die op reis gingen. Tevens dienden zij voor bewaking en bezetting van de civiele etablissementen. In marcheeren waren zij onze soldaten de baas af. Op marsch werd door het bestuur voor hun voeding gezorgd; kwam men in bevriende kampongs, dan werd hun rijst en zout verstrekt; anders werden die vivres voor hen medegenomen, meer niet. 't Ge reedmaken (koken) was hun zaakwaarmede niemand zich bemoeide was er hier of daar wat bij te krijgen, dan wisten ze zich daarvan wel te voorzien. Ze werden streng behandeldde gewone straffen op marsch waren rietslagen. Die b. v. b. op mars<?h achterbleef, kreeg van op zijn posteriora, zoodat de vrees er in zat. Op het minste ongunstige berichtdat er bij 't bestuur kwamwer den de pradjoerits met den Ass.-Res., controleurs of inl. hoofden er op uit-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 551