541 gezonden, om de zaken te onderzoeken, en werd daardoor verzet dik wijls in den beginne den kop ingedrukt. Ik heb de Sindang, die in 't begin van '57 in opstand was, tot reden gebracht met eene colonne van onze troepen, plus 40 pradjoerits van Tebing Tingie, en kan niet anders verklaren dan dat de laatsten uitstekende diensten bewezen. Ook werd mij opgedragen, de Kessam in onderwerping en onder geregeld bestuur te brengen; bij die colonne had ik insgelijks 25 pradjoerits, die mede goed voldeden, evenzoo als alle andere pradjoerits in het Palembangsche. Die menschen hebben onbetaalbare diensten bewezen. Omtrent de sterkte meen ik te weten, dat er te Tebing Tingie 75 man, te Lahat 25 man, te Moeara Blitie 25 man, te Moeara Enim 15 man, te Batoe Kadja Ogan 25 man en te Moeara Doea mede 25 man waren; van de andere plaat sen weet ik dat niet precies. Ook nog na '60 bewezen de pradjoerits in het Palembangsche goede diensten, en bleek, dat ook De Brauw in zijn recht was geweest toen hij hen om hunne militaire eigenschappen hoogschatte. In 1865 in de Passoemahbij de onderneming tegen Penandingan, op 25 April, bevonden zich 50 pradjoerits onder luitenant Munder en 50 bij de hoofdcolonne. Op 8 Mei waren bij onze troepen- honderd pradjoerits onder een sergeant-majoor-instructeur, die o. m. werden gebruikt tot het dekken der werkzaamheden aan de brug van Arahan Tiga; krachtig namen pradjoerits deel aan de vervolging na het nemen van Kota Agong enz. enz. Waarom heeft P. dat alles niet vermeld, al was het dan ook maar met enkele woorden. Is het billijk, het te doen voorkomen, alsof onze krijgsgeschiedenis geene bladzijden bezit, waarop de pradjoerits uit Benkoelen en het Palembangsche met lof vermeld zijnzoodat de meerderheid van het publiek moet denken dat de oprichting van een dergelijk korps te Atjeh geen anderen grond liad, dan eene gril van den vroegeren Gouverneur? Ieder goed militair zal eene dergelijke handeling niet billijken. P. zegt, dat, volgens den Minister Yan Goltstein, van de 300,000 Atjehers, die vroeger in de III Sagi's aanwezig waren, maar 50000 waren overgebleven. Dat het laatste cijfer niet overdre ven is, blijkt uit het Koloniaal Verslag van 1883, waar het cijfer der Inlandsche bevolking in Groot-A'tjeh wordt gezegd in 1881 te hebben bedragen 29300 zielen. Eu liefeerste? Ritter schatte het 1884, Dl. I. 35

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 552