543
datgene, wat dG Franschman noGmt het terugzetten dor grenspalen van hot
cynisme en van de ongerijmdheid, hebben wij gedaan. Moedwillig gedaan,
zonder de macht te hebben, de geheele 928 vierkante geographische mij
len, die Atjeh telt, te veroveren en te bezetten, Toch spot P., wanneer
hij melding maakt van hec zielental, waartoe de bevolking van Groot-
Atjeh is verminderd. Heeft hij in het Indisch Militair Tijdschrift
van 1881 niet gelezen, hoe de luitenant-kolonel Hendriks, een sol
daat van 1815, die den geheelen oorlog op Java en den Padrie
oorlog medemaakte, die versierd was met de 3e klasse van de Mili
taire Willemsorde, die overdekt was met wonden, op Sumatra bekomen,
die stierf als overwinnaar van Tanette, waarschuwde tegen branden en
verwoesten, en als 't ware met het oog op den Atjeh-oorlog aangaf,
wat daarvan de gevolgen moeten zijn?
Dat er een grenzenlooze overdaad heerscht in het bestuur van
Groot-Atjeh, ben ik met P. volkomen eens. Zelfs wordt de vlakte
van het door onze posten ingeslotene gebied door hem nog veel te
hoog gerekend. Ze bedraagt, ik zeide het reeds, niet veel meer dan
3 vierkante geographische mijlen. Een majoor of assistent-resident,
(reeds in 1881 zeide ik het) hoogstens een luitenant-kolonel of resident.
Daarvan moest sprake kunnen zijn. Niet van gouverneurs of generaals.
Maar aan wie de schuld? Aan wie anders, dan aan hen, die steeds
hebben aangedrongen op uitbreiding en vooruitdringen; aan hen,
ten wier welgevallen, vooral na 1874, zooveel schatten verspild wer
den, dat het den schijn had, dat zij het er op toelegden, Atjeh zoo
veel mogelijk te doen kosten, om zoodoende een wapen te vinden
tegen den Opperbevelhebber der 2e Atjehsche expeditie en te kunnen
zeggen: „Ziet, dat is zijne schuld." En P. weet het zeker even
goed als ik niets is moeilijker dan terug te komen van dwalingen,
die langzamerhand tot gewoonte zijn geworden.
In de Februari-aflevering van het Tijdschrift voor Ned. Indië
van 1882 publiceerde de generaal Yan Swieten de memorie van den
toen pas ontslapen generaal De Stuers over het Atjehsche vraagstuk.
Hoe hevig tegenstander de brave overledene zich ook toonde van de
wijze van oorlogvoeren, in Atjeh in toepassing gebracht, waarschuwde
hij toch ernstig tegen de invoering van 't civiel bestuur.
En niet minder ernstig de schrijver van het opstel over de pacifi-