- 550
van schatten en tal van menschenlevens te behouden Of hem, die de
tactiek onzer voorvaderen wenschte toe te passen, door zich te vestigen,
zoo noodig geduld te hebben, onderhandelingen aan te knoopen, bond-
genooten te zoeken, des gevorderd zelfs door geschenken in geld of
goederen, te beproeven, de tot vrede geneigden af te scheidenvan
wapengeweld slechts gebruik te maken bij zeer goede kansen of onder-
derlinge verdeeldheid des vijands en verder onze vestiging uit te
breiden naarmate de bevolking overtuigd zou worden, dat ons bestuur,
welke gebreken het in het oog van den Aziaat ook moge aankleven,
toch de voorkeur verdient boven dat van aan geeir recht of wet ge-
bondene hoofden? Voor hem, die onbevooroordeeld overweegt, wat
sedert het vertrek van den generaal Van Swieten heeft plaats gehad,
hem, dunkt mij, moet het antwoord niet moeilijk zijn.
Op bladz. 103 meent P., dat onze leus te Atjeh eenvoudig moet
luiden„behouden wat wij eenmaal ten koste van veel bloed en
schatten veroverd hebben, krachtdadige en bovenal voortdurende hand
having van ons gezag totdat het voorgoed is geëerbiedigd". Tot
staving van dat gevoelen beroept hij zich, in eene noot op eenige
regels uit „L'armée Francaise en 1879". Maar in die regels staat
geheel iets anders dan de leus door P. aangeraden. Daar staat,
dat, wanneer men slechts een gedeelte van een land heeft in bezit
genomen, waarvan het grootste gedeelte in handen der vijandelijke
bevolking bleef, men hem in dat gedeelte moet vervolgen en ver
vangen, ten einde hem de hulpbronnen, voortvloeiende uit belastin
gen en recruteering, te ontnemen. Dat is wat anders dan de leus
van P. Op die woorden van den Franschen schrijver zijn ten volle
van toepassing 't geen ik schreef op bladz. 73 mijner brochure „Atjeh
gedurende de 2e expeditie en later", namelijk:
De tegenstanders van den generaal Yan Swieten vergaten maar ééne
zaak, namelijk dat men, te vuur en te zwaard oorlogvoerende, ook .de
macht moet hebben om dat stelsel voort te zetten, niet in een klein gedeelte
van het vijandelijke land, maar overal waar men verkiest, zoodat men
den vijand als 't ware verplettert door overmacht en hem geen plek tot
wijken overblijft. Kan men dat niet, in het uiterste geval zelfs overgaande
tot volkomen uitroeiing der hare onafhankelijkheid verdedigende bevol
king, dan kan branden met den aankleve daarvan slechts tot eene nog
heviger verbittering van den vijand en als gevolg van dien van weers
zijden toenemende wraaklust ten gevolge hebben.