551 Juist daar zit de quaestie; wij kunnen niet doen wat de Fransche schrijver wil. Wij hebben de macht niet, om het geheele vijande lijke land te veroveren en te bezetten. Yan de 928 vierkante geogr. mijlen, die Atjeh telt, bezitten wij er hoogstens (ik neem P. 's schatting) 8 of 10. De vijand kan in het overblijvende gedeelte doorgaan met recruteeren en heffen van schattingen, zonder dat wij het kunnen beletten. Daarom is het zoo'n groote fout geweest, te vuur en te zwaard het klein gedeelte van het vijandelijk land, dat wij in den beginne veroverden ten koste van stroomen bloeds en schatten gelds, in vergelijking tot geheel Atjeh, op eene niets beduidende wijze te vergrooten, en door de wijze, waarop wij zulks deden, het geheele land tegen ons in 't harnas te jagen. P. wijst op de beperkte stelling der Spanjaarden te Oran, die na eene occupatie van 250, zegge tivee honderd en vijftig jaren verloren ging. Ik moet zeggen, dat ik het tijdvak, daartoe noodig, nog al aanmerkelijk vind. Gave de hemel dat wij ons te Atjeh be paald hadden tot de beperkte stelling, eerst ingenomen, om er 250 jaren te blijven. Yooral vind ik het tijdvak aanmerkelijk, omdat Spanje, evenals wij, meer en andere belangen had, die het moesten verhinderen, alle krachten in te spannen tot het veroveren van een land, welks waarde in geene vergelijking kwam met die zijner bezittingen in het westen en het verre oosten. (1) P. heeft overigens vergeten te wijzen op eene andere be perkte stelling der Spanjaarden op de kusten van Afrika, nog eer ingenomen dan die van Oran en tot op dit oogenblik behouden. Zeker heeft hij wel eens gehoord van Ceuta, Penon-de-Yelez, Alhu- cemas en Melilla, aan de Noordkust van Marocco en het eigendom van Spanje. Welnu Ceuta werd in Juli 1415 door Joan I van Por tugal op de Mooren veroverd en bezet. Twee en twintig jaren later (1) Zijn mijne bronnen goed, dan heeft de geschiedschrijver, waaruit P. putte, de werkelijke oorzaak van het staken der verovering van 1509 niet zeer juist weer gegeven. Na de verovering van Oran verklaarde Navarro, de opperbevelhebber der expeditie, op last des Konings, den kardinaal Ximenès, dat diens taak was afgeioopen en de voortzetting van den oorlog niet de taak van een geestelijke, maar die van een soldaat was. Daarop zette hij, Navarro, den strijd zeer gelukkig voort, totdat hij eene ge-voelige nederlaag onderging, waardoor een einde werd gemaakt aan de uitbreiding van de Spaansche macht in Afrika.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 562