556 door een betrekkelijk smalle waterstrook gescheiden van Frankrijk; in een land, slechts bevolkt met 2.500,000 inboorlingenin een land, waar, binnen slechts weinige dagen, groote troepenmassa's kunnen worden aangevoerd; in een land, dicht bij Spanje, Frankrijk en Ita lië en daardoor gekoloniseerd met ongeveer 400000 Europeanen, die, volgens Maurice Wahl, in de bovengenoemde Revue van 10 Sep tember 1881, eene reserve van 45000 man zouden kunnen leveren. "VVat hebben wij naar dien maatstaf, en rekening houdende met de afstanden, niet in Atjeh noodig, wanneer wij willen handelen als de Fransclien in Algerië. Alleen de bevolking tot maatstaf nemende, minstens 12000 man, maar stellig veel meer. "Wat heeft dat stelsel van razzia's, dat wij hebben pogen na te volgen en dat P. ons als voorbeeld geeft, toch wrange uitkomsten op geleverd. En nu de loftuitingen, toegezwaaid aan den Maarschalk Bugeaud. P. is eerlijk genoeg, om te erkennen, dat 80000, zegge 80000 man, ter zijner dispositie werden gesteld om 2.5 millioen Arabieren te bestrijden. Het cijfer was echter dikwijls hooger, 't klom soms tot 100000 man. (1) En toch moesten onderhandelingen worden gevoerd, om zoover te komen als hij (Bugeaud) is gekomenen toch moesten de stammen worden verdeeld of door geld gewonnen. En toch moest Abdel Kader pogen om zich van den Maroccaanschen (2) troon meester te maken, en in Marocco worden geslagen om, toen hij met eene geringe troepenmacht de wijk nam op Fransch grondgebied, door Fransche troepenmassa's ingesloten en verplicht te worden zich over te geven. Was daarmede het verzet geëindigd? Wel neen! In 1849 en 1850 Zaatscha en Laghouat, waar zooveel menschenlevens ver loren gingen. In 1851 de expeditie in Klein Kabylië, volgens (1) Zie Von Rotlieck's Geschiedenis van den laatsten tijd. Dr. Van Heusden spreekt van 86000 man en 19000 paarden, in 1844. (2) Zie Von Rotlieck's Geschiedenis van den laatsten tijd. Zie ook Dr. A. A. van Heus- den Nieuwe Geschiedenis3e deel, bladz. 634—639, waar men leest: „Daarbij toonde „Bugeaud zich een meester in de kunst om tweedracht te zaaien onder de inlandsche „stammen en ze door omkooping voor de Fransche belangen te winnen." "Wist P. dat niet, toen hij sprak over de peinbrian radja aan den vorst van Gighen?

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 567