den lOden af5 kwam tot eene kleine ladang [Ajer-angat]den vol
genden dag, na een zeer moeilijken marsch van zeven uren, tot
Ajer-menjoei'o, mede eene ladang, en rukte den 12den vroegtijdig op,
om de vijandelijke kampong aan te tasten. Na den moeilijken over
tocht over de Batang-soengei-palangie te hebben volbracht, werden
de koelies, nadat de voorwacht, de hulptroepen en de twee voorste
pelotons reeds waren gepasseerd, in het steilste gedeelte van den pas
aangevallen, maar de vijand op de vlucht gedreven. Tegen het
middaguur stond men voor de verschansingen, gelegen achter een
ravijn van 150 a 200 voet diepte, met wolfskuilen en randjoes voor
het front, en eene borstwering, die de verdedigers volkomen dekte.
Na een hevig gevecht, waarbij de onzen één doode en 4 gekwetsten
door kogels, en een dertigtal gewonden door randjoes en steenworpen
bekwamen, en van de hulptroepen een 5 tal mannen gewond werden,
was de stelling twee uur later genomen. De kampong, die niet
versterkt was, werd daarop bezet, waarna den volgenden dag werd
opgerukt tot Loeboe-gedang, waar de bewoners den 16den terug
keerden. De geheele onderwerping volgde nu spoedig. Hoofden en
bevolking in de XII Kotta's waren zeer verbitterd over de misleiding,
waaraan zij hadden blootgestaan. De generaal Michiels keerde naar
Padang terug. Na de beslissende nederlaag, door den vijand in de
XII Kotta s ondergaan, was 't niet waarschijnlijk, dat de hoofdaansto
kers nog iets zouden ondernemen. Toch ontving Michiels in den nacht
van den 17den op 18den Mei te Soepajang de tijding, dat Datoe Kalie, het
gevluchte hoofd van Rangkia-loeloes, zich weder in de III Kotta's
vertoonde, en de goedgezinde kampongs bedreigde met verwoesting;
dat hij den 16den Mei in Sabi-ajer was gevallen, om die kampong
te verbranden, en dat bij die gelegenheid onze hulptroepen van
Soepajang een doode bekwamen. Den kapitein J. S. Koster (1)
werd met de 2e compagnie en 30 Europeanen van de le compagnie
van het 6e bataljon, benevens kulptroepsn uit het bedreigde dis
trict, onder den surnumerairen ambtenaar Thonay, opgedragen, een
(1) In 1850 mijn compagniescommandant. Een Indo-Europeaan met een hart als
goud, een der meest verdienstelijke helden uit den Sumatra-oorlog. Hij stierf als
majoor (titulair?), commandant der stad Batavia. Waarom mocht de brave geen
hoofdofficier in de gelederen worden?