579 Hoe ongaarne ook, want ik zon nog veel kunnen zeggen, ben ik verplicht om mijne aanteekeningen te staken. Ik mag geen misbruik ma ken van de welwillendheid, waarmede de Redacteur van het I. M. T. ruimte voor mij beschikbaar heeft gesteld. Toch nog een paar opmerkin gen. Waarom wijst P. alleen op de drie posten, die na April 1881 zijn opgeheven, en gewaagt hij met geen enkel woord van de vijf en twintig posten, die werden ingetrokken gedurende het bestuur van den voorlaatsten civielen en militairen gouverneur van Atjeh? Ge looft hij werkelijk, gesteld dat het intrekken van posten bepaald nadeelig heeft gewerkt, iets, wat ik zeer betwijfel, dat dit alleeu met de drie posten, na April 1881 opgeheven, het geval is geweest, en niet met die van vóór dien datum? Wat is er o. a. niet geklaagd over het opheffen van Koerong Raba, tot werd medegedeeld, dat dit reeds den 7den Juni 1879 had plaats gehad. Yan af dat oogen- blik over dien post geen woord meer. Is dat onpartijdig? Nog iets. P. meent, dat „zonder eenig bewijs niet kan worden „aangenomen, dat zoo Michiels thans Noord-Sumatra had moeten „onderwerpen, hij dit zou hebben gedaan door ontijdige opheffing van „posten, wier vestiging ons zooveel kostbaar bloed en zooveel geld „hebben gekost." (1) Wat mij betreft, ik ben van een geheel ander gevoelen. Ik houd er voor, dat de eerste uitroep van den generaal Michiels, wanneer hij weder opstond en in Atjeh kwam, zou zijn: „Wat! Vijf en twintig posten, om een stuk gronds van 80 vierkante palen te bewaren En ik, die in 1837 (2) reeds had te kampen met de versnippering van macht, die 't bezetten van 53 posten en garnizoens plaatsen op de geheel Westkust van Sumatra veroorzaakte. Maar toen was het noodig, want op eene uitgestrektheid als ik te besturen had, ongeveer 53000 vierkante palen, waren hier en daar steunpunten noodig tot bescherming onzer vlag en onzer ambtenarenom te toonen dat wij er waren, zoomede om respect in te boezemen, 't Was trouwens maar één post op 1000 palen. Naar die verhouding hebben wij op de Noordkust van Atjeh zeker niet meer dan één post noodig. Weg met dien boel, welke telkens aanleiding geeft tot verliezen, onze schatkist (1) „Zoo veel kostbaar bloecl en geld". Helaas. Door wiens schuld? Er werd van den aanvang af tegen gewaarschuwd. Zie I. M. T. N°. 12 van 1883. (2) Zie LangeDeel IIbladz, 802.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 590