580
uitput en mijne mobiele macht vermindert: acht ik het noodig ergens
te zijn, in den kring waar binnen thans die posten liggen, ik verzeker
U, dat ik er ook zonder hen wel zal komen. Dus opgeruimd en
daarmee uit. Hoe is 't mogelijk, dat ge Sumatra's Westkust in mijn
tijd hebt kunnen vergelijken met den toestand hier in Atjeh". En al
zou ik het, wanneer Michiels zoo sprak, niet geheel met hem eens
zijn, omdat de toestanden sedert zijn dood zijn veranderd, toch ben ik
zeker, dat Michiels zóó en niet anders zou sprekenwaaruit al weer
vooitvloeit, hoe P. mistast, wanneer hij Atjeh vergelijkt met Su
matra's Westkust van 1838—1849.
Op bladz. 129 spreekt P. over de patrouille-order van 22 Mei 1882.
Ook aan hem de vraag: Weet gij wel hoe dat stuk in de wereld
is gekomen Laat hij eens informeeren, wellicht zal dan zijn oordeel
gewijzigd worden.
Ik eindig. Moge de zinspreuk onzer vaderen: „Eendracht maakt
macht" wat meer worden ter harte genomen. Daartoe aan te sporen
is het hoofddoel van dit opstel. Laten alle Landsdienaren toch in
Godsnaam beseffen, dat zij onderdeelen zijn van één lichaam, en dat
't geheel moet lijden wanneer b. v. b. de rechterhand handelt naar
eene andere impulsie dan de linker. De ambtenaar zoo noodig sol
daat; de soldaat zoo noodig ambtenaar. Dat is mijne illusie, omdat
in een overheerscht land de overheerschers vóór alles een dicht aan
eengesloten en krachtig geheel moeten vormen. Hoe haar te verwe
zenlijken? Zoo goed mij mogelijk was gaf ik daartoe de middelen
aan, eerst in het Bataviaasch Handelsblad van 1871 (1), en later
nog onlangs in No. 3 van dezen jaargang van het lncliscli Militair
Tydschrift.
H. A. A 1ST.
20 Maart 1884.
NASCHRIFT.
Ik krijg daar inzage van het Bataviaasch Handelsblad dd. gisteren.
Den mij onbekenden Schrijver van den brief uit Atjeh, in dat nummer op
genomen, dank ik voor de krachtige hulp, mij verleend, door zijne, naar
ik meen, juiste- voorstelling van zaken.
20 April 1884. jj
(1) Overgenomen in den Nieuwen Militairen Spectator, 1875.