51 hebben geschreven, van dit onderwerp schijnt te hebben gemaakt (alhoewel daartoe, bij een gewone dosis opmerkingsgave, slechts een degelijke bekendheid met het Inlandsch kind buiten het leger behoort), geen vruchten kan dragentenzij men het eene vrucht mocht noemen, dat men er thans wel voorgoed toe besluiten zal, dit denkbeeld als onuitvoerbaar ten eenenmale te laten varen. Want, uitgezonderd als Java b. v. b. eens onverhoopt tegen een algemeenen vijand in gevaar mocht komen en alle Europeesche en met hen gelijkgestelde ingezetenen, en corps, tegen dien vijand werden opgeroepen (levée en masse), is het, zooals wij vertrouwen hier te kunnen duidelijk maken, eenvoudig niet te verwezenlijken. De Inlandsche kinderen toch, die men in ons Leger ontmoet, be lmoren, weinigen uitgezonderd, tot dezulken, die, zoo niet van de Pupillenschool afkomstig, weleer in weesinrichtingen waren opgeno men, of wel tot degenen, die in verval zijn geraakt of wier familiën in verval geraakten; en die, geen betrekking kunnende erlangen of middel van bestaan vindende, hoe verarmd ook, afkecrig of on geschikt zijn om handenarheid te verrichten of als onderopzichters in fabrieken, op landelijke ondernemingen of in toko's op te treden. Een enkelen onbekwamen luiaard hier en daar en de aan lichaamskwalen lijdende ongelukkigen niet mederekenende, zijn alle jongelieden van dat gehalte als mindere klerken, employes of kopiisten op Grouvernements of particuliere kantoren werkzaam, dan wel als militair in dienst. Hun contingent zal dus gemiddeld wel altijd zoowat hetzelfde blijven en valt er van de aanlokkelijkste werving onder die employe's of schrijvertjes niet het minste resultaat te verwachten, daar zij, eenmaal geplaatst, met hun fraai gestreken overhemd, helderwitte pantalon, korte jas, net gekamde haren, geparfumeerden zakdoek en sigarettenkoker, zich zulke groote heeren en zóó ver boven mindere militairen verheven wanen, dat, bijaldien zij ooit neiging gevoelden om in dienst te treden, dit minstens onder het korps luitenants zou moeten zijn. Denkt men daarbij nog aan het ongelooflijk geringe salaris, dat de meesten, zonder eenig vooruitzicht op verhooging, genieten, dan blijft ons van dit verschijnsel maar ééne verklaring over: „que le plus grand secret pour le bonheur, c'est d'être bien avec soi."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 62