626
niet meer in het jaar 1883 in een nieuw reglement zouden wenschen
over te nemen.
Bij 183 merkten wij op, dat er 5 woorden waren over het
hoofd gezien.
H. C. A. R. antwoordt daarop in de navolgende termen„bij
„eene aandachtige (sic!) lezing had hier dadelijk aan eene misstel
ling moeten gedacht zijn, waartoe te meer aanleiding bestond na
„inzage van de „errata" van het voorschrift".
Wie nu meenen zou, dat onze bemerking te lezen staat in de
„errata" vergist zich zeer.
Wij moeten het er dus voor houden, dat de schrijver het na
volgende wil beduiden: „wel! in de errata kunt ge al zooveel mis
stellingen lezen, dat ge nu van deze fout ook maar had moeten
„denken, dat zij daar had moeten vermeld zijn". Is dit in waarheid
zoo, dan is het toch ons niet ten kwade te duiden, dat wij op die
„verscholen" misstelling alsnog gewezen hebben.
Als veiligheidsklep voor Schrijver's wrevel, volgt daarop: „in-
„tusschen is de daaraan vastgeknoopte beschouwing als bladvulling
„niet te versmaden".
Men zal gereedelijk erkennen, dat het met zoo iemand kwaad
kerseneten is.
Ook onze opmerking (H. C. A. R. noemt bij voorkeur onze aan-
teekeningengrievenomtrent landlieden en reizigers", (punt 7 van
§213) valt niet in goede aarde.
Heel gerust is hij er echter niet op, want, zoo gaat hij voort:
„vindt hij het beter daarvoor te zeggen, Inlanders, Chineezen, koelies,
„omdat dit meer Indisch is, dan bestaat daartegen geen bezwaar.
„Het voorschrift zal er niet heter, noch slechter door worden."
W ij zeggen hieromtrent alleen, dat de „Hollandsche landlieden en
reizigers" op dezelfde wijze als de „schapen," in het Indisch veld
dienstreglement zijn verdwaald geraakt.
237 bevat een voorschrift, waaromtrent tweeërlei meening bestaat.
Het 8preekt van zelf, dat al licht voor beiden sommige omstandig
heden in het voordeel zijn aan te voeren.