627
In het velddienstreglement is voorgeschreven: „indien de comman
dant eener veldwacht zijne positie of die der posten werkelijk be
dreigd ziet, zendt hij onverwijld bericht daarvan naar denevenveld-
wachten en het voorpostendetachement, die het bericht aan de
„naastbijzijnde afdeelingen en het gros of de reserve doorzenden".
Wij nu zijn de meening toegedaan dat er in de Indische oorlogen,
tusschen het tijdstip waarop men zich werkelijk bedreigd acht en
dat waarop men feitelijk aan het vechten is, gemeenlijk weinig tijds
ligt en dat het in verband hiermede beter zoude zijn, wanneer niet
de „bedreigde" (en gewoonlijk kort daarop „aangevallen") wacht naar
drie verschillende kanten bericht daarvan zond, maar dat op het
hooren van schoten, de „huurlieden zeiven" een man of eene pa
trouille, naar de in gevecht zijnde afdeelingen zenden om te weten
te komen tvat er gaande is.
Blijft het bij eene bedreiging en komt het dus niet tot een gevecht
(zoodat de nevenveldwachten en het voorpostendetachement van zelf
geen onraad hooren) dan is er uit den aard der zaak ook geen hulp
noodig.
Ons bezwaar tegen het afzenden van een bericht naar drie ver
schillende kanten (2 nevenveldwachten en 1 voorpostendetachement),
is, dat een commandant, die in actie geraakt, liever geen manschap
pen laat vertrekken.
Nochtans kleeft bij nadere overdenking een betrekkelijk gewichtig
nadeel aan onze theorie in deze.
Is er namelijk hulp noodig, dan komt de „assistentie" zooveel
later aan, dan noodig was om éénmaal naar de nevendetachementen
te gaan.
Dit nadeel, wij erkennen het volgaarne, moet niet te min worden
geschat.
In 269 wordt het navolgende gelezenstuit de middelste pa
trouille op eene belangrijke hindernis, dan wij cursiveerenzoekt zij
„eenen overgang verder zijwaartsterwijl één man het gros van het
detachement te gemoet gaat om dit den kortsten weg naar het over
gangspunt te wijzen
Hieromtrent schreven wij: de plicht, hier den patrouille-comman-