649 247 van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen omschreven en strafbaar gesteld. Er werd door den Auditeur Militair in een breedvoerig advies, met aanhalingen van de meest bekende schrijvers op het gebied van strafrecht, betoogd, dat het wettig en overtuigend bewijs niet geleverd was en van eene vervolging niet de minste sprake kon zijn. Het antwoord op dat advies luidde kort en bondigdat men zich daarmede niet kon vereenigenzonder dat men de moeite waard heeft geacht, eenig argument in het midden te brengen om te bewijzen dat het advies aan eenige duisterheid laboreerde. „Rien ne va plus, le jeu est fait," de teerling was geworpenmen verwees de zaak naar den Krijgsraad en ook hier moest het gerech telijke onderzoek zijne ivonderen vertoonen. Lang heeft die instructie geduurd, verschillende geneesheeren werden gehoord, de sarong met bloed bevlekt chemisch onderzocht, de plaats van het misdrijf opge nomen, doch de coïtus was niet bewezeu, veel minder dat die met ge weld had plaats gehad. De Krijgsraad sprak den verdachte vrij en het Hof bevestigde het vonnis van den eersten rechter in alle op zichten. Die sergeant-majoor was intusschen ruim vier maanden preventief in hechtenis, moest voor een feit te recht staan dat a priori reeds gebleken is niet bewezen te zijnhet Land derfde het werk dat door dien bekwamen militair in al dien tijd had kunnen worden gepres teerd en moest bovendien een vrij groot bedrag betalen, want bij vrijspraak wordt de soldij ten volle uitbetaald. Wanneer nu die Militaire Commandant niet in staat was over het feit te oordeelen, waarom niet anderen, meer bevoegden, geraad pleegd in stede van klakkeloos de zaak naar den rechter over te wijzen. Het merkwaardigste van alles was, dat wij later hebben vernomen op welken grond de zaak moest worden vervolgd. En nu geven wij Mati Panari te raden welke beweegreden dien Militairen Com mandant heeft genoopt dien sergeant-majoor in rechten te betrek ken. Verbaast gij u niet wanneer het motief (de „Leitmotive") voornamelijk lag in de verklaring van den sergeant-majoor dat hij „het meiske, om geene soesah te hebbenwilde trouwen.'''' Men zag daarin onbetwistbaar het onomstootelijk bewijsdat in dat voorstel het besef van schuldplichtigheid ten volle was opgesloten. Een

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 660