671
Eene grondige overweging van het voor en tegen is echter eerst
mogelijk wanneer men het plan in alle details uitgewerkt voor zich
heeft liggen. Misschien geeft de heer Six ons dat wel in een aan
staand leesjaar van de Yereeniging ter beoefening van de krijgs
wetenschap; niemand beter dan hij is voorzeker daartoe in staat.
Op ééne zaak echter is het wenschelijk reeds terstond de aan
dacht te vestigen. De spreker zegt dat thans nóch financieel, nóch
wat het personeel betreft, kan voldaan worden aan billijke eischen,
die èn in Indië èn in Nederland voor de regeling van 's lands strijd
krachten te water en te land worden gedaan. Wat personeel be
treft kunnen wij hem dit geenszins toegeven, ten minste niet voor
het Indisch leger, omdat volstrekt niet bewezen is dat de Europee-
sche werving tot haar maximum productie is opgevoerd en dat leger
bovendien, behalve met Europeesch, ook met personeel van andere
landaarden gebaat kan wordenop financieel gebied zullen wij het
niet wagen hem tegen te spreken. Wanneer hij er echter bijvoegt
dat geene verbetering denkbaar is, tenzij men 's lands weerbaar
heid doe berusten op eene volksinstelling bij uitnemendheid, die
zich schaart om eene staande armee welke in en buiten Europa kan
optreden al naar dat het tijdelijk het noodigst is, dan verplaatst
hij o. i., voor het Indisch leger ten minste, het zwaartepunt der quaestie.
Wanneer wij, zooals thans, voor het feit staan dat het Indische
leger behoefte heeft aan versterking, niet tijdelijk, maar permanent,
en dat de werving van Europeesche vrijwilligers die niet geeft,
wij zeggen nietniet kan geven integendeel zelfs ver beneden de
eischen der vigeerende formatie blijft, terwijl in Nederland zelf de
vrijwilligers zoo schaars zijn dat men ze, volgens 'sprekers mededee-
ling, aan het leger aldaar moet ontfutselen, dan valt het waarlijk
moeielijk te gelooven dat zonder vermeerdering van vrijwilligers, al
leen door eene gewijzigde organisatie, door combinatie der vrijwilli
gers van beide legers tot ééne staande armee, tijdelijk te bezigen
waar zij het meest noodig is, afdoende verbetering zou zijn aan te
brengen.
Zoude de toekomstige minister van nationale defensie, die toch uit
den aard der zaak in de eerste plaats de defensie belangen van Ne
derland zal hebben te behartigen, vrijgeviger zijn in het beschik-