EEN KOLONEL DER GENIE.
Onze oud-kameraad, de gepensionneerde kolonel C. Schafer, heeft
gemeend in eene brochure, getiteld „de militaire bureaucratie
en mijn ontslag" zijnen wrevel te moeten te kennen geven
over de van den Staat ondervonden bejegening.
Ik wensch geheel te blijven buiten de beoordeeling der vraag of
hij daaraan goed deed of niet, en het is evenmin mijn doel om een
oordeel uit te spreken over de meer of minder nuttige inwerking der
militaire bureaucratie op den goeden gang van zaken te Atjeh en
op andere plaatsen in Indië. Ik zou er dan ook niet aan gedacht
hebben om over genoemde brochure iets te zeggen, wanneer niet
eene duidelijke aanwijzing van mijn persoon, gevolgd door eene
veroordeeling van hetgeen ik deed, mij daartoe hadden genoopt.
Ik heb echter bij dit schrijven niet zoozeer eigen geraaktheid tot
drijfveer, dan wel het verdedigen van een beginsel, dat ik voor het
leger van veel belang acht.
Onder de grieven, die volgens de opgave van den kolonel Schafer
hem tot het vragen van zijn ontslag uit de betrekking van militair
bevelhebber noodzaakten, behoort ook eene door den legercommandant
genomen afwijzende beslissing op zijn voorstel, om een onder
handen weg van Toengkoep naar Pajaoe niet te begrinten. Die
beslissing werd namens en op last van den legerbevelhebber door
den kolonel der Genie, chef der IYe Afdeeling van het Departement
van Oorlog, aan den militairen commandant van Atjeh overgebracht;
de kolonel Schafer doet het daarbij voorkomen alsof ze tevens ook
het werk zou zijn van den kolonel der Genie.
Een ieder nu, die met den gang van zaken bij het Departement
van Oorlog bekend is, weet, dat de chefs der verschillende afdee-
lingen, namens of op last van het legerbestuur, de beschikkingen
-sg-tfgfrëags