107 Overwegende dat immers door de bepaling' van artikel 2 van even- gemeld Kon. Besluit het voorschrift van artikel 21 van het Crimineel Wetboek niet geacht kan worden te zijn vervallen. Overwegende dat dit te meer klemt waar de wetgever bij evengemeld Kon. Besluit uitdrukkelijk heeft uitgesproken welke artikelen van het Crimineel Wetboek zijn afgeschaft, door in artikel 20 van het Kon. Besluit expressis verbis te verklaren dat de artikelen 16, 18, 26 en 29 52 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande voor Nederlandsch Indië zijn afgeschaft. Overwegende dat derhalve de verbindende kracht van artikel 21 van dat Wetboek onaangetast is gebleven, waarbij aan den militairen rechter de gehoudendheid is opgelegd in den daar genoemden casus de vervallen verklaring van den militairen stand uit te spreken. Overwegende dat de krijgsraad immers van oordeel is dat de militaire grondbeginselen, waarnaar in artikel 21 Crim. Wetboek wordt verwezen, gebiedend vorderen dat een soldaat, die de eer heeft de uniform van het Nederlandsch Indisch Leger te dragen, indien hij tot dwangarbeid ver oordeeld wordt, van zijne militaire charge wordt vervallen verklaard en daardoor het recht tot het dragen van die uniform verliest, opdat die uni form niet worde onteerd door het feit dat een veroordeelde, bij het ondergaan van dwangarbeid, gekleed zij in uniform, waardoor hij naar 's krijgsraads oordeel ongeschikt is om langer deel uit te maken van het leger. Overwegende dat de vraag onverschillig te achten is of die dwangar beid in of buiten de ketting wordt ondergaan vermits toch de aard der straf in beide gevallen dezelfde is en dat verschil zich in hoofdzaak alleen openbaart in den duur der straf. Overwegende dat de krijgsraad derhalve, voldoende aan de hem bij artikel 21 Crim. Wetboek opgelegde verplichting, den beklaagde, als accessoire straf, vooraf behoort te verklaren vervallen van den militairen stand. Gezien art. 225 van het Wetboek van strafrecht voor Inlanders; 1 van het K. B. 13 October 1882 No. 26 Indisch Stbl. 1883 No. 54, Art. 170 Rechtspleging bij de Landmacht, 21 Crim. Wetboek voor het krijgs volk te lande. Rechtdoende in naam en van wege den Koning! Verklaart den beklaagde schuldig aan het moedwillig toebrengen van eene kwetsuur eene ziekte van meer dan 20 dagen voor den belee- digde tengevolge gehad hebbende.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 118