183 laten zeggen en hetgeen hij werkelijk gezegd heeft, wel zoo groot als hij het doet voorkomen? Heeft hij de proclamatie van den 12e" Februari 1874 geene fout genoemd, al was het dan ook met de restrictie: „van achteren gezien"? Heeft hij niet gezegd dat hij de uitvaardiging dier proclamatie meende te moeten betreuren al voegde hij er bij: „in het licht der latere gebeurtenissen"? Heeft de heer Gerlach die sprak onder den indruk van het pas gehoorde, niet gezegd dat de heer K. onderscheidene fouten had aangetoond in de Atjeh zaken, en dadelijk daarop laten volgen: „Een der grootste „fouten was, dat in de proclamatie van deu generaal Yan Swieten „namens de Nederlandsch-lndische Regeering verklaard werd, dat „deze het bestuur der drie sagie's op zich nam." Heeft de heer Robidé van der Aa daarop niet verklaard: Met den lieer Kielstra „ben ik eindelijk van meeningfik cursiveer] „dat men na het succes „van de tweede expeditie veel te ver is gegaanfik cursiveer weder] „door dadelijk het bestuur der drie sagie's te aanvaarden"? Heeft de heer K. die later nog weder twee malen het woord voerde, den heer Gerlach of ten minste den heer Robidé van der A a met een enkel woord opgemerktden eerstendat hij het mis hadtoen hij naar aanleiding van de fouten, waarvan hij, K., had gesproken, de proclamatie van den 12en Februari 1874 (1) eene groote fout noemde, of den tweeden: dat hij zich vergiste, toen hij zeide, met den heer K. van meening te zijn, dat men te ver gegaan was, met de aan vaarding van het bestuur der drie sagie's! Vreemd dat niet alleen dagblad correspondenten, maar ook de twee genoemde HH. meenen gehoord te hebben, wat door de eersten is medegedeeld. "Waarom zette de heer K. die beide HH. niet omniddelijk terecht, zooals hij mij thans tracht te doen? Kent hij het spreekwoord niet: „die zwijgt, die consenteert". Volgens den S. zal ik, zijne Beschrijving van den Atjeh Oorlog en zijne voordracht in het Indisch Genootschapkalm nalezende veel opgehelderd' vinden wat mij duister teas, o. a. waarom hij den oorlog bij hetgeen men in 1873 wist of vreezen moest) wel gerecht vaardigd achtte. (1) Gewijzigd door de proclamatie van 2 April 1874,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 194