184
De lieer K. vergeve mij, wanneer ik zeg, dat ik zijn raad heb
opgevolgd, en niet gevonden heb wat ik dacht dat ik zou vinden.
"VVel las ik waarom hij den oorlog gerechtvaardigd acht, maar daaruit
putte ik in geenen deele het bewijs dat die werkelijk gerechtvaardigd
was, en evenmin 't geen ik in het door hem bestreden opstel betwij
felde, dat die onvermijdelijk was.
Waarom heeft de heer K., hetgeen ik zeide omtrent de zooge
naamde verkenningstochten vóór den oorlog, het gezantschap dat
eigenlijk geen gezantschap was, het beginnen der vijandelijkheden
terwijl de Sultan met de Rijksgrooten beraadslaagde, het begin
van onderwerping uitgedrukt in des Sultans brieven van 30 Maart
en 1 April 1873 enz. enz. niet aangevoerd, maar zich van de zaak
afgemaakt met te wijzen op zijne meening Een soort van machtwoord.
Gedane zaken hebben geen keer en daarom helpt napleiten weinig
zoo zegt de S.
"Volgens mijne meening is dit niet geheel juist. Was het waar,
't zou vrij onnoodig zijn op te treden als geschiedschrijver dan wel
geschiedenis te beoefenen. Hij die een van beiden doet, velt
wanneer hij zich ten minste niet wil tevredenstellen met eene
dorre opsomming van feiten en data zelfs onwillekeurig een oordeel,
en dit laatste kan niet plaats hebben zonder dat het voor en tegen
is overwogen, d. w. z. zonder dat in zekeren zin een pleidooi is
gevoerd. En waarom geschiedt dit? Omdat men, gronden zoekende
voor de meening die men meent de ware te zijn, meent lessen te
kunnen boekstaven voor eene toekomst, waarin gebeurtenissen,
gelijksoortig met die welke men behandelt, kunnen voorkomen.
Maar bovendien. Wanneer napleiten niet helpt, waarom maakte
de heer K. dan melding van het argument irrésistible, als het middel
dat den oorlog wellicht had kunnen voorkomen Is dat geen napleiten,
ja is zelfs 't geen hij zegt omtrent de overhaasting waarmede de
oorlog begonnen is, geen napleiten? 't Is waar hij is voorzichtig
genoeg geweest om te zeggennapleiten helpt weinig.
Wat zou er gebeurd zijn", vraagt de heer N, wanneer wij beter
op de hoogte waren geweest"Die aanhef vaneen vijftiental regels
■wordt door den S. aangevoerd als bewijs dat wij voor het voeren van
den oorlog niet genoeg voorbereid waren.