189 dan wel betreuren, al zegt men daarbij „in het licht der latere ge beurtenissen", zoonis de heer K. in zijne voordracht, wat betreft de proclamatie, heeft gedaan, zonder dat daarin eene afkeuring is gele gen. Dat het door hem gesprokene niet alleen door dagblad cor respondenten, die zeer slecht bij hem staan aangeteekend, maar ook door anderen, in wie hij zeker meer vertrouwen stelt, in den zin van afkeuring is opgevat, wordt trouwens bewezen door de uitdrukkin gen van de HH. Gerlach en Robidé van der Aa, waarop ik reeds de aandacht vestigde. In ieder geval ga ik niet met den heer K. mede wanneer hij zegt, dat eenige bladzijden druks uit mijn ge schrift wel hadden kunnen wegblijven. Was dat geschied, dan zou de dat gedeelte van het militair publiek dat alleen de Indische dag bladen en mailcourant leest, niet beter op de hoogte zijn gekomen, wat aangaat het al of niet betreurenswaardige en foutieve der pro clamatie van den 12den Februari 1874. Dit inziende, bracht ik na het ontvangen van de „Indische Gids" en het verslag van het ver handelde in het „Indische Genootschap", geene verandering in mijn oorspronkelijk schrijven, maar bepaalde mij tot het bijvoegen van een naschrift waarin ik uitdrukkelijk vermeldde, dat volgens de mee ning van den heer K. de proclamatie in quaestie „van achteren ge zien" eene fout was geweest, en het de heer Gerlach was, die haar zonder voorbehoud eene groote fout noemde. Blijft de heer K. van meening, dat in het door hem gesprokene geene afkeuring is gelegen, dan endosseete hij den op hem getrokken wissel eenvoudig op de HH. Robidé van der Aa en Gerlach, die geen slag om den arm hielden. Yooral de laatste zal hem zeker honoreeren. Trouwens was het door mij aangehaalde voorbeeld van Jan Pietersz. Koen en de HH. XYII reeds tegen dezen gericht. Omdat de voorstanders der agressieve politiek, al ivas het tegen de bedoeling des generaalszicli op de proclamatie van 12 Februari 1874 konden beroepenis zij door hem betreurdzoo zegt de S. De besprokene proclamatie, een uitvloeisel van artikel 3 der in structie van den civielen Regeerings-Commissaris en militairen Op perbevelhebber bij de tweede expeditie tegen Atjeh, en bovendien noodig omdat men van de onderhoorigheden geene acte van erkenning kon vergen, zonder zich tevens als souverein van het stamland te

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 200