203
en verwijst dus naar zijn ambtgenoot van Koloniën. Bij de mondelinge
discussie over de begrooting van Koloniën (afdeeling Marine) bad het
omgekeerde plaats. De buitenlandsche vijand verdween daarbij echter
uit het debat, zoodat wij die redevoeringen onvermeld laten.
Bij de discussiën over Hoofdstuk VI (Marine) der Staatsbegrooting kwam
hij weder op het tapijt.
In de eerste plaats werd daarover door den heer Reuther gezegd
De taak die de marine bij de verdediging- onzer koloniën zal hebben te vervullen,
moet, naar mijne overtuiging, tot een minimum worden beperkt, althans wanneer
het geldt de verdediging tegen aanvallen van eenen buitenlandschen vijand. Derge
lijke aanval toch zal ontegenzeggelijk geschieden door eene sterke vijandelijke vloot;
en aangezien de verbinding van het moederland met de koloniën alsdan ongetwijfeld
door de vijandelijke zeemacht dadelijk zal worden verbroken, zouden wij in Indië
eene marine moeten bezitten sterk genoeg om eene dergelijke vloot te kunnen be
strijden. Dit gaat onze krachten verre te boven, zoodat wij dergelijken strijd niet
kunnen ondernemen. Daarentegen zal het uiterst moeielijk zijn voor den aanvaller,
zelfs voor eene groote Mogendheidom een talrijk korps landingstroepen op die vloot
mede te voerenen daarom komt het mij voor dat de verdediging onzer koloniën
door de landmacht zal moeten geschiedenen dat de taak der marine zich meer
uitsluitend zal moeten bepalen om zooveel mogelijk bij te dragen tot de verdediging
der voornaamste havens.
En daarna door den heer Wichers
De bedoeling der Ministers is om, wanneer het auxiliair eskader wordt opg-eheven
in de plaats daarvan uitbreiding te geven aan de Indische militaire marine, in dien
zin, dat zij beter in staat zou zijn dan thans het geval is, om de koloniën te verde
digen tegen een buitenlandschen vijand; hij wil dit doel bereiken door aanschaffing
van stoomkanonneerbooten en torpedobooten.
Nagenoeg alle autoriteiten nu die over die verdediging gesproken of geschreven
hebben, zijn het daaromtrent vrij wel eens geweest, dat eene afdoende verdediging
van onze koloniën niet bereikbaar isde kosten daaraan verbonden zouden door ons
niet te dragen zijn.
Naar hun gevoelen kan niet meer geëiseht worden dan dat de marine in zoodanigen
staat worde gebracht en gehouden, dat zij de koloniën tegen een coup de main kan
verdedigen. Daartoe moet zij in staat zijn, aangezien de ondervinding en de geschie
denis leeren, dat het anders voor een vijand mogelijk is met eene zeer kleine macht
onze Indische bezittingen af te loopen en de verschillende reeden te bezoeken
natuurlijk niet met vriendschappelijke bedoelingen waardoor ons groot nadeel zoude
kunnen worden berokkend.
Daartegen moet en kan de marine in Indië wakenzij moet Indië kunnen be
schermen tegen een coup de main.
De taak der Marine bij de verdediging van Indië werd dus door de
heeren Reuther en Wichers tot zeer kleine proporties teruggebracht. Zij
moet zooveel mogelijk tot de verdediging der voornaamste havens (die