207 gen in den weg waren aangebracht, bestaande uit rijen palissaden en kuilen en eene „granaatmijn", welke hindernissen den 4den Juni onder het vuur des vijands door een detachement genietroepen moesten worden opgeruimd. Deze „granaatmijn bij wier aanleg blijkbaar de Veldversterkingskunst van Eland niet is geraadpleegd was volgens latere berichten als volgt ingericht Het grint op het karrenspoor was over eene lengte van 1,25 en over eene breedte van 0,5 meter los gemaakt. Daaronder bevond zich eene holte, waarin vier gevulde granaatkartetsen naast elkander gelegd waren, en een geladen donderbus met gespannen haan daar tegenover ge plaatst (zie de schets op plaat II). De buizen waren met meelpulver gevuld. Bij het rijden van eene kar over de donderbus moest de haan overslaan en daardoor de donderbus en de granaatkartetsen doen ontbranden. Alles was aangelegd even onder de oppervlakte van het karrenspoor, waarover het grint weder losjes was gestrooid, zoodat het den genietroepen niet moeielijk viel om eerst de granaten en daarna de donderbus op te lichten. Bij het opnemen van de donderbus ging deze af; de gevoeligheid van den toestel liet dus blijkbaar niets te wenschen over. Stalen patroonhulzen. Dat men in den tegenwoordigen tijd, nu de staalbewerking zoo groote vor- deiingen maakt dat dit metaal als grondstof kan worden gebezigd voor vele voorwerpen, waarvoor zulks vroeger onmogelijk was, ook op de gedachte kwam het voor de vervaardiging van patroonhulzen te gebruiken, kan geene verwondering wekken. In de groote Duitsche patroonfabriek van Lo- renz te Karlsruhe, die dagelijks zonder inspanning millioen patronen kan afleveren, zijn in dat opzicht onlangs eenige proeven genomen. De voor het Duitsche infanterie geweer model 71, en later ook voor andere geweerstelsels, aangemaakte stalen patroonhulzen leverden verras send gunstige resultaten op, vooral wat betreft de mogelijkheid om meer malen gebruik te maken van dezelfde huls; zij bleken namelijk, zonder eenige bewerking van nacalibreeren, onmiddelijk weder voor gebruik geschikt te zijn. Een bezwaar dat echter reeds spoedig werd ondervonden was de om standigheid dat, bij oplegging gedurende eenigen tijd, de binnenwand der hulzen sterk door de buskruitlading werd aangetast, een bezwaar dat evenwel niet onoverkomelijk werd geacht en waartegen men bezig

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 218