217 Gevolg gevende aan de van hooger hand deswege uitgevaardigde bevelen, moest alsdan van iedere compagnie infanteriehet één derde deel uit Europeanen en het overige twee derde deel uit Inlanders zijn samengesteld, zoodat bij eene oorlogssterkte van 120 onder officieren en manschappen, waarop gemeenlijk elke compagnie ge bracht werd, 40 Europeesche en 80 Inlandsche militairen werden aangetroffen. De redenen voor zoodanige tijdelijke vermenging van Europeanen en Inlanders zijn wel te gissen. Elke landaard heeft als het ware, zijn eigen soort militaire deug den en ondeugden. Zoo is het, om een voorbeeld te noemen, eene bepaalde daadzaakdat de Inlander in zijn land van bamboerot- tan en alang-alangzich beter voor den pionnier arbeid eigent dan de Euiopeesche militair en dat dan ook eene Inlandsche compagnie, bij het betrekken van een bivak voor het aanmaken van afdaken keukens, privaten enz. niet veel meer dan de helft van den tijd behoeftdien eene Europeesche compagnie daarvoor zou noodig hebben. Zoo onderscheidt zich alweder de Javaan van den Boeginees, dat de eerste, meer gezeggelijk en gedwee van aard, evenwel minder dapper is en de Ambonees van den Afrikaan, dat de eerste intelligenter, ook daarom eerder aan te wenden is b. v. voor het maken eener sluippatrouille. Van daar dus dat men in het Indisch legerwaarbij men nu een maal om politieke en administratieve redenen, wel verplicht is, de verschillende landaarden compagniesgewijze afgezonderd te houden, zooclra slechts eenig troependeel van beteekenis tegen den vijand te Atjeh moest oprukkendiezelfde landaarden bij eene en dezelfde compagnie ging dooreenmengenten eindezoo doendebij elke compagnieal naar gelang van den aard der te vorderen diensten te velde, zoowel over Europeanen als Inlanders te kunnen be schikken Men zie evenwel hier niet voorbijhet aan dit mengstelsel verbon den zeer groote nadeeldat officieren en minder kader eener aldus getransformeerde compagnie tegen den vijand oprukken met een troepwaarvan het één of twee derde deel hen volslagen onbekend is; een allernadeeligste factor vooral bij het Indisch leger, welks

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 230