226
De zee, zoo voegde de overste er bij, bewoog zich nu regelmatig
en zijne konstabels wisten nauwkeurig te richten en te juister tijd
vuur te gever,.
Straks moeten wij op dat beloofde granaatschot even terugkomen.
Zooals bevolen was ging het thans in 4 liniën voorwaarts en zwe
gen kort daarop, voor de veiligheid der landingstroepen, de vuurmon
den van de Borneo en Palembang, terwijl de Sambas, statig voor
waarts stoomende, zijn nieuwe stelling op onze linker flank innam.
Reeds spoedig begonnen de Atjehers uit de drie middelste bentings
met lilla en donderbus te vuren en wisten zij zich blijkbaar niet te
bedwingen, om hun vuurwapens, wier herlading een betrekkelijk
geruimen tijd vereischt, eerst op korteren afstand los te branden.
Met dat al was het een oorverdoovend schieten, omdat de houwit
sers der gewapende sloepen der le linie, benevens de kanons der
Sambas weldra mede begonnen te vuren. Ten tweedenmale er-
vaarden wij, dat de Loöngers zeer slechte schutters waren, naardien
wij slechts 3 (licht) gewonden bekwamen; een, waarschijnlijk voor de
landingstroepen bestemde lillakogel trof de Borneo.
Inmiddels genaderd tot dicht onder den wal, begon het oogenblik
met rasse schreden te komen, waarop de le compagnie van het 8e ba
taljon (kapitein Yink) en het peloton Amboneezen (luitenant Stoop)
te water zou dienen te gaan.
Het was toen, dat vlak over onze hoofden de beloofde „laatste
granaat" der Borneo snorde, welke de vlak voor ons gelegen vijan
delijke versterking als het ware in een wolk van stof hulde.
Daarop was het de le luitenant der infanterie W. E. Van Ingen, (1)
die aan allen het voorbeeld gaf, de sloepen te verlatenten halven
lijve in het water staande, sprongen in een ondeelbaar oogenblik
hem alle soldaten der 2° linie na.
Op het drooge gekomen en het signaal „attakeeren" hoorende bla-
(1) Zonder in het minst te onderschatten de ook door andere officieren betoonde,
uitstekende plichtsbetrachting, willen wij niet nalaten, hier den flinken luitenant Yan
Ingen met name te noemen, al ware het slechts uit piëteit voor zijne nagedachtenis.
Deze veel belovende, kundige en hoogst beschaafde officier werd na de door hem in
Augustus 1877 medegemaakte Samalangan-expeditie bedenkelijk ziek, kwijnde sedert
wegen stierf te Breda in Februari 1879.