- 231 - dige wijs de „sembah", die hem als hun Heer en Meester toekwam. Nog in denzelfden avond van den 17den en in den morgen van den 18de" April gingen de schepen achtereenvolgens met de troepen van het 3e en 8° bataljon onder stoom en marcheerden deze laatsten, eenige uren daarna, weder den kraton binnen, alwaar enkele dagen later ook de toegezegde Loöngsche deputatie aankwam, om tot den Generaal te worden toegelaten. De Kedjoeroean werd weder in zijne waardigheid hersteld en sedert dien tijd tot op heden is de rust in Loöng door de Loöngers zeiven (1), tegenover het Nederlandsch gouvernement niet meer verstoord geworden. De ondervonden tuchtiging had zoo weldadig op de gemoederen gewerkt, dat een 6 tal maanden later, de controleur De Jong, door geen enkel soldaat vergezeld, tot 3 uur ver het Loöngsche binnen land is ingemarcheerd, op zijnen weg overal het meeste eerbieds- betoon ontvangende. In de voorgaande regelen hebben wij getracht een onopgesmukt verhaal te geven van den in April 1877 ondernomen tocht naar Loöng. Uit den aard der zaak is het zeer wel mogelijk, dat ons her inneringsvermogen, zij het ook gesteund door vrij uitgebreide, in der tijd gemaakte aanteekeningen omtrent ons wedervaren, ons enkele keeren in de beschrijving parten heeft gespeeld, dat ons, vertrouwen wij, minder euvel zal worden geduid, wanneer wjj hierbij, plechtig verzekeren, alsdan geheel ter goeder trouw te hebben gedwaald. Waren wij aanvankelijk voornemens, geene namen van officieren te noemen, om niet onbillijk te schijnen tegenover één of twee lui tenants, wier namen tot onzen spijt ons sedert ontsnapt zijn, bij nader indenken hebben wij ons over dat bezwaar durven heenzetten. De ons wèl bijgebleven namen zijn(behalve die van den ma joor, luitenant-adjudant en vier compagnies-commandanten, allen reeds hier voren genoemd) die van de le luitenants B. J. J. Mag- 1884, Dl. II. 15 (1) De ten jare 1878 onder bevel van den kapitein der infanterie A. Van der Straate, in het Loöngsche ondernomen tocht was gericht tegen kwaadwilligen uit de XXII Moekims, die liet, meenen wij, de Loöngsche bevolking al te lastig maakten en deze tegen het Nederlandsch gouvernement ophitsten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 244