256
taire waarde der Inlandsche soldaten het niet raadzaam maakt hen
in de door één persoon te commandeeren tactische eenheid (com
pagnie) in te grooten 'getale te vereenigon. De tegenwoordige sterk
te der compagnieën is dan ook volstrekt geen uit de lucht gegrepen
cijfer, maar berust op jaren-, zoo niet eeuwenlange ondervinding.
Van den tijd der O. I. Compagnie af zijn de compagnieën infanterie
te velde nooit sterker geweest dan 100 a 125 man (1) en de tegen
woordige sterkte der compagniëen van verschillende landaarden
(Europeesche 150, Amboineesche 133, Inlandsche 129 man, kader
en manschappen) is er bepaaldelijk op berekend om na aftrek der
non-valeurs, wier aantal bij de verschillende landaarden zeer uit
eenloopt, met 125 man te kunnen uitrukken.
Bij de tegenwoordige indeeling der verschillende landaarden in af
zonderlijke compagniëen zal hetzonder voorafgaande deugdelijke be
proeving op het oorlogsterreinniet raadzaam zijn de Inlandsche
compagniëen eenigszins belangrijk te versterken.
Maar gesteld zelfs dat dit geoorloofd wordt geacht en dat die
compagniëen met een 25 a 30 tal manschappen hooger zal men
aanvankelijk wel niet mogen gaan worden uitgebreid, dan zal dit
nog weinig baten. Te Atjeh, waar zich thans 16 Inl. compagniëen bevin
den, zal men dan over 480 man meer hebben te beschikken en dus nog
lang geen veldbataljon van 1 Eur. en 3 Inl. compagniën dat alsdan
650 man sterk zoude zijn naar Java kunnen terugzenden. Het
doel der legeruitbreidingdat naar onze meening is om de bezetting
van Atjeh mogelijk te maken zonder daartoe zooals tot heden het
geheele niet op Atjeh aanwezige gedeelte van het leger te desorgani-
seerenwordt blijkbaar door een dergelijken maatregel niet bereikt.
Wij gelooven dan ook dat hare invoering het land op belangrijke
uitgaven zou komen te staan, het leger niet zoude bevredigen en
voor elke deugdelijke uitbreiding verder den pas afsnijden.
Wij stappen hiermede van dit onderwerp af.
(1) Bij het Engelsche leger, dat hoofdzakelijk in Indië oorlog voert, zijn de (Eu
ropeesche) compagniëen eveneens de helft zwakker dan bij de overige Europeesche
staten; zij tellen 128 man. De Inlandsche compagnieën in Britsch-Indië, die geen
Europeesch kader hebben zooals bij ons, zijn nog zwakker en tellen gewoonlijk niet
meer dan 100 man,