260 De lieer Des Am or ie van der Hoeven hecht zijne adhae- sie aan het door den vorigen spreker gezegde en beveelt het lot van die officieren ten zeerste in de billijkheid van den Minister aan. Deze beantwoordt de drie sprekers. Yan de legerformatie maakt hij zich zeer kort af met de woorden dat dit geene quaestie is van geld, maar van gansch andere factoren die thans niet genoemd behoeven te worden. Op de pensioensquaestie verantwoordt hij zich meer uit voerig. Wij laten zijne woorden hier volgen: dat eerst op 1 December 1879 het reglement afgekondigd werd, wat niet behoefde te verhinderen dat het nog hadde gewerkt over 1879. Men had echter daarin de bepaling opgenomen dat de toepassing eerst met 1880 zou ingaan. Dientengevolge bleef onvervuld de belofte der Regeering aan liet Indische leger; daardoor is het besluit der Wetgevende Macht buiten werking gesteld en bleef het toegestaan geld ongebruikt, en daardoor zijn de officieren, die in 1879 met het oog op de belofte der Regeering hun pensioen gevraagd .haddenniet alleen verstoken gebleven van de verhooging over 1879, maar blijven zij tot hun dood van die verliooging verstoken, tenzij de fout hersteld wordt. Daarover hebben belanghebbenden gereclameerd. De toenmalige Minister en zijne opvolgers, daarover in de Kamer geïnterpelleerdhebben telkens geantwoord, dat zij de zaak in welwillende overweging wilden nemen. Zoo snel nochtans zijn de Ministers van Koloniën op het tooneel voorbijgegaan, dat de tijd ontbrak om hun te vragen, waartoe die welwillende overwegingen geleid hadden. Onder die omstandigheden vraag ik nu aan dezen Minister wat van hem te verwachten is; of hij in deze recht denkt te doen, en of hij een plicht van billijkheid en goede trouw denkt te vervullen jegens sommige der dappere verdedigers van ons gezag en ons prestige in de koloniën. Mijnheer de Voorzitter! Wanneer eene Regeering overgaat tot verhooging van pensioenen, doet zij dat natuurlijk omdat zij aanneemt dat de bestaande soliaal te laag is, en daarin ligt altijd iets onaangenaams voor hen die reeds vóór het in werking treden der nieuwe regeling werden gepensionneerd, want uit liet besluit tot verliooging wordt afgeleid dat vroeger, speciaal de kort te voren verleende, pensioenen op liet tijdstip waarop zij verleend werden niet geacht kunnen worden hoog genoeg te zijn geweest Maar ik geloof toch, dat het zonder voorbeeld is, dat eenige Regeering lieeft gezegd: nu zullen wij alle vroegere gepensionneerden die nog leven, in het genot stellen van de pensioenen die wij nu voor de toekomst toekennen. Zoo ver wil thans, naar ik meen, niemand gaan. Daarentegen zou men een zekeren tijd willen bepalen en zeggen: die nieuwe bepalingen gelden voor de officieren, die zooveel maanden ■geleden zijn gepensionneerd. Dit wordt nu voor deze bijzondere gelegenheid geviaagd,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 273