262
gezegd over zijn afkeer van terugwerkende kracht in deze zaak,
terwijl die terugwerkende kracht bij de regeling van 's Ministers eigen
pensioen nog zeer onlangs van toepassing was verklaard. Hij zeide:
In Februari 1878 was door 's Konings vertegenwoordiger, den Gouverneur-Generaal
Van Dansberge, aan het Nederlandsch-Indische leger bekend gemaakt, dat de pensioe
nen der officieren zouden worden verhoogd, eene zaak die hier haar beslag kreeg bij
de vaststelling van de begróoting voor het dienstjaar 1879. En nu vraag ik of er,
wanneer ik de toepassing verzoek van een in October 1878 door de Wetgevende Macht
genomen beslissing ten aanzien van officieren, die na 31 December 1878 pensioen
hebben verzocht, sprake kan zijn van terugwerkende kracht.
Doch welke schijngrond mag er dan bestaan voor de onthouding van de verhooging
aan die officieren? Er ontbrak inderdaad nog iets aan het formeel aanzicht van den
maatregel. Deze moest op het Indisch pensioenreglement toegepast worden. Wel had
men dat reeds in orde kunnen hebben, als men de vereischte wijzigingen bij voorbaat
had geconcipieerd, als 't ware op rekening van de te verwachten goedkeuring van de
begrooting door de Wetgevende Macht, doch men had dit niet gedaan, omdat men in
Indië het leeuwendeel der verhooging aan de hoofdofficieren wenschende te verzekeren,
een reglement in dier. geest had ontworpen, waarmede zich de Minister Van Bosse
niet had kunnen vereenigen.
Op dien toeleg had de Minister zooeven het oog, doch dit was reeds voorbij toen
de begrooting werd aangenomen.
Aldus was het nieuwe reglement nog niet gereed toen bij de wet de zaak beklonken
werd; doch er moesten toen nog 3 maanden tijds verloopen, alvorens het jaar 1879
begon, zoodat de Minister Van Bosse alle recht en reden had, om bij de toelichting
van zijne begrooting te verklaren, dat hij de gegronde hoop koesterde de zaak vóór
1879 in orde te zien komen, vatbaar om in 1879 te worden toegepast.
Maar ziet, de inkt-wellust en indolentie in Indië, die zich van de zaak meester
maakten, bleven 14 maanden schrijven en Blapen, zoodat het nieuwe reglement
eerst met 1 December 1879 gereed kwam; en de uitvoerende macht, om die indolentie
en het verzuim harer bureelen te dekken, had nu in het reglement de bepaling
opgenomen, dat de verhooging eerst zoude ingaan met 1 Januari 1880.
Zoo willekeurigljjk werd het besluit der Wetgevende Macht van October 1878, om
de zaak in 1879 te doen werken, waartoe 55 000 op de begrooting waren gebracht,
buiten werking gesteld, 's Konings belofte van Februari 1878 ter zij gesteld, en het
verkregen recht der officieren, die, vertrouwende op het besluit der Wetgevende Macht
van October 1878, in 1879 hun ontslag genomen hadden, miskend.
Ik zeg: „verkregen recht," want het moge niet vatbaar zijn om voor den gewonen