264 De algemeene beraadslagingen namen hiermede, wat het leger betreft, een einde. Bij de beraadslagingen over de afdeelingen der begrooting werd bij afdeeling YII (oorlog), onderafdeeling 89 (infanterie), door den heer Reut her gewezen op den kadernood bij het Indische leger, als remedie waartegen hij tractements-verhooging voorstelde, vooral omdat de onderofficieren in Indië thans minder tractement genieten dan in Nederland. De heer Wichers entameerde hier bij de discussiën over de infanterie niet geheel ter snede andermaal de zaak Kley. Hij meende dat de zaak van Kley was een concreet geval, ofvroeg hij waren in Indië nog andere handelingen gepleegd vau denzelfden aard P Zijn rechtsgevoel kwam tegen de wijze waarop die zaak be handeld is, op, zoodat hij niet in 's Ministers antwoord kon be rusten. Hij vroeg daarom overlegging der adviezen uit Indië, waar uit blijken zou dat het onrecht, den luitenant-kwartiermeester Kiev aangedaanniet hersteld kon worden. De heer Seret deelde dit gevoelen. Hij oordeelde dat de Mi nister deze zaak te luchthartig behandelde en vroeg, even als de vorige spreker, overlegging der stukken. Dat de Min. die overleg ging reeds had toegezegd scheen hem en den vorigen spreker te zijn ontgaanzij deden dus in dit opzicht eigenlijk niet veel meer dan wat men noemt „enfoncer une porte ouverte." 's Ministers antwoord op de redevoeringen der drie evengenoemde sprekers laten wij hier volgen Mijnheer de Voorzitter! Ik ben volkomen doordrongen van de noodzakelijkheid om te doen hetgeen de heer Reuther mij in zulke welwillende woorden op het harte heeft gedruktnamelijk het incompleet van kader zooveel mogelijk verminderen. Mijne aandacht is op de zaak gevestigd, en ik hoop en verwacht ook wel dat er spoedig eene conclusie zal worden genomen. Wat er echter gedaan moet worden zal veel afhangen van de adviezen der Indische Regeering. Wat de opmerkingen betreft van de heeren Wichers en Seret, kan ik verklaren, dat al heb ik het niet noodig geacht om mijn leedwezen uit te drukken over gemis aan een middel om de zaak naar den wensch der Kamer te beëindigendat leed wezen bij mij zeer g'root is, ja ik acht het zoo natuurlijk dat een Minister daarovei leedwezen gevoelt, dat het inderdaad overbodig mag heeten aan dat gevoel uitdruk king te geven.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 277