272
gegeven voorschriften voor het overgaan van „militaire bruggen"
toe te passen op alle bruggen door de z. i. onnoodig geleerd klin
kende adjectieven (militaire) achterwege te laten.
Waren die voorschriften aldus gesteld, zeer zeker zouden zij dan
tot tal van gegronde aanmerkingen hebben geleid. Want is het
niet iets buitengewoons te veronderstellen, dat bijv. de sluisbrug of
die van Pasar Senin te Batavia in schommeling zal geraken door
het overgaan van infanterie of cavalerie? En zou de bepaling
niet worden afgekeurd, dat bij overgang van die bruggen de infanterie
uit den pas moet marcheeren, de cavalerie voor die bruggen aange
komen moet afstijgen en dat de ruiters hunne paarden moeten over
brengen, ze daarbij kort aan het mondstuk nemende?
Zooals nu het Voorschrift luidt, d. i. met het geleerd klinkende
adjectief „militaire", moeten die bepalingen worden toegepast bij het
overgaan van militaire bruggen en kunnen zij worden nagekomen
bij andere bruggen, wanneer de noodzakelijkheid daarvan blijkt.
106. Bij de nadere bespreking van deze zegt de „k. d. i.":
106 is ook alweder niet wel door ons begrepen", doch spreekt
onze bewering niet tegen, dat de verplichtingen daarin in natuur
lijke volgorde zijn aangegeven. Wij moeten dus aannemen, dat met
de gegeven toelichtingen genoegen wordt genomen, hoewel uit het
aangehaalde gezegde, zoo niet wrevel, dan toch eene niet volledige
erkenning doorstraalt.
Wij nemen daarmede genoegen, doch vestigen daarop alleen de
aandacht, omdat de beoordeelaar ons er een verwijt van maakt niet
steeds onvoorwaardelijk met de gemaakte bemerkingen te hebben
ingestemd, zelfs niet wanneer wij daartegen bedenkingen te berde
moesten brengen.
Met hetgeen de „k. d. i.'' verder over dit onderwerp zegt kunnen
wij niet onvoorwaardelijk instemmen, omdat aan onze woorden eene
uitlegging is gegeven, welke wij daarin niet vinden en ook omdat
aan de oorspronkelijke bemerking thans eene uitlegging wordt gege
ven alsof zij betrekking had op de door ons gereleveerde omissie in
het afdrukken.
De omissie, welke wij aangaven, had betrekking op het drukken
van het geschrevene en niet op de uiting der gedachten. Aanlei-