274 het afdrukken, en het komt dan ook vreemd voor, dat de „k. d. i.", zonder de nader aangetoonde natuurlijke volgorde, waarin die voor schriften worden vermeld, te weerspreken, zegt: „Daarop volgt de „vergoelijking van de door ons beweerde onduidelijkheid." De beoordeelaar houde ons de opmerking ten goede, dat het ge bruik maken van eene later bekend gestelde opmerking het doel geheel mist, om de oorspronkelijke doch wederlegde bemerking te handhaven en dat, zoo wij ons in onze opvatting hebben vergist, dit te wijten is aan eene minder duidelijke omschrijving van zijne bedoeling. 183. Een ieder die de op deze gemaakte bemerking leest zal moeten toestemmen, dat in de wijze van beoordeelen van de zaak al zeer weinig welwillendheid is te bespeuren. Van het wegvallen van een 5tal woorden, welke omissie bij eene vergelijking met het IVederlandsche Voorschrift dadelijk is opgevallen, wordt gebruik gemaakt, om eene beschouwing ten beste te geven, welke alleen reden van bestaan heeft, wanneer die vijf woorden met opzet waren weggelaten. En daartoe bestond o. i. geen aanleiding, zoodat wij die beschouwing dan ook slechts aangemerkt hebben als eene bladvulling. Evenzeer had eene beschouwing kunnen geleverd worden over 15 lett. C punt 1 waarin op bladz. 13 instede van „paralelwegen" gedrukt is „parelwegen". Hiermede zullen wij onze beschouwingen over de dupliek van den „k. d. i. besluiten, doch moeten vooraf nog de opmerking maken dat hij, die ons beschuldigt van „onwelwillendheid", „wrevel", ver stoordheid" en ten onzen aanzien insinueert op domperige allures, de door ons in ernst gedane betuiging omtrent zijn streven zelfs als eene vergissing gaat beschouwen. Acht hij zich door de wijze waarop wij zijne opmerkingen hebben beantwoord zoodanig ontstemd, dat hij die betuiging niet wil aan nemen, dan brengen wij de door hem aangevoerde woorden „qui se fache a tort" in herinnering. Tot de behandeling overgaande van de door den „k. d. i." uit andere dienstvoorschriften gemaakte aanteekeningen, treden wij eene nieuwe phase in en hopen dat hij daaruit de overtuiging zal putten, dat ook wij slechts zaken beoordeelen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 287