288 Pertinent spreekt de heer K. wel tegen dat het koelie korps vroeger had kunnen ontbeerd worden, maar het bewijs rust op zijn ge voelen. Dit laatste neemt niet weg, dat ik, omdat de heer K. het verklaart, gaarne wil aannemen dat hij gelijk heeft. Daaruit put ik echter nog geenszins het bewijsdat het verkrijgen van Atjehsche koelies in 1880 kan worden aangevoerd, als blijk dat de pacificatie des lands vorderingen maakte. Zelfs wanneer de Atjehers zooals de heer Iv. zegt, niet het minste belang hadden bij de rneer of min dere begaanbaarheid der wegen om en naar onze etablissementen, en zij er alleen aan werkten „omdat zij er een daggeld aan ver dienden, maar anders niet" [precies wat in het dagblad, dat ik vol gens den heer K. onnoodig aanhaalde, gezegd wordt] zie ik er dat blijk niet in. Nadat wij zoo lief den rooden haan hadden laten kraaienen zoo velen door ons van hunne middelen van bestaan waren beroofdzoo dat zij wel moesten pogen iets te verdienen, zouden de hunnen niet van gebrek omkomen, kan hun werken als koelie in dienst van den gehaten vijand, niet worden aangevoerd als een bewijs van genegenheid voor den vreemden veroveraar. Men moet leven, al is het ook van 't geld van hem, wien men een bittere vijandschap toedraagt; leven tot tijd en wijle op de grenzen van de door dien vijand bezette streken, nieuwe neder zettingen zijn verrezenwaaruit men hem nog erger dan vroeger kan bestoken. Hebben onze voorvaderen geweigerd om de hand aan het werk te slaan, wanneer de Spanjaard, in de gewesten in zijn bezit, arbeidskrachten noodighad? Hebben de Duitschers in den Elzas en in Lotharingen geene werklieden gevonden Zouden de Rus sen in Polen alleen met Russen gewerkt hebben? De heer K. mag meenen dat het opkomen van Atjehsche koelies, na de wijze waarop huizen en voorraadschuren waren vernield, getuigt voor toenadering, voor hem die doordenkt, ontbreekt daaraan veel, al kan ik mij best voorstellen, dat hij aan zijne meening groote waarde hecht. Hetzelfdehet niet voldoende op de hoogte zijn van Atjehsche toestandenis het geval met de onderstelling dat de wachthuizen vte TongaLamprit enz. zijn opgehevenom de kans te onthopen van op een goeden dag het lot te ondergaan van de bezetting van het blokhuis bij Pasar Bakarion, Als de schrijver die blokhuizen en de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 301