289 evenbedoelde wachthuizen gezien had zou hij zijne onderstelling niet hebben uitgesproken" Ook dit leest men in het overzicht van den heer K. Ik heb gezegd: „Wat tot de opheffing heeft geleid weet ik niet. Mischien wel de overweging, dat de bezettingen te zwak waren om veel nnt te kunnen stichten, gepaard met de kans die zij liepen, op een goeden dag het lot te ondergaan der bezetting van het blokhuis bij Pasar Bakarion (XXII Moekims) die op den 17 Juni 1880 tot op één man na werd afgemaakt of zwaar verwond. Dus twee onderstellingen, al staan ze ook in onderling verband. Omtrent de eerste laat de heer K. zich niet uit; de laatste dient hem, om nog eens te hameren op mijne onbekendheid met plaatselijke toestanden (1), want als ik dit blokhuis en de evenbedoelde wacht huizen gezien had, zou ik mijne onderstelling niet geuit hebben, zegt hij. Dus wanneer men iets niet gezien heeft, kan men er niet over oordeelen. Die redeneering had ik van een gewezen hoofdofficier der genie, die zoo dikwijls een oordeel zal hebben moeten uitbrengen op grond van plans en teekeningen, bepaald niet verwacht. En ik antwoord hem: wanneer ik de bedoelde wachthuizen had gezien, dan zou ik waarschijnlijk gezegd hebben Een wachthuis bestaande uit eene pallissadeering hoog 2.5 M., in den vorm eener gewone Indische benting, dus met 2 bastions, op een der diagonalen en met 48 M. vuurlijn, welks binnenruimte bijna geheel wordt ingenomen: D. door eene planken vloer, 1.3 M. boven den beganen grond, langs de lange zijde breed 2 M. en langs de korte zijde breed 1 JJ. dienende tot banket, en 2e. door houten balie balie's, (britsen) lang, de eene 8, de andere aan welks uiteinde zich een onderofficierslocaal bevindt, 5.6 M., en beiden breed 2 M. met eene helling van 10 c. M. en iets hooger boven den beganen grond dan het zoogenaamde banket, welk wachthuis is omgeven door eene draadversperring ter breedte van ongeveer 10 M, waardoor een 2 M. breeden toegang tot de van schietgaten voorziene deur, terwijl het geheel is overdekt met een atap- (1) Die ik, in den zin door den heer K. bedoeld, de eer heb te deolen, met vele anderen, die uit den aard hunner betrekking een oordeel moeten uitbrengen over Atjehsche toestanden, en bovendien nog met de HH. Booms, Van Rees en tutti quanti,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 302