306
leger! jaaroano 1883," is opgeteekend, waar wij op bl. 25 lezen: Hard
lood is een mengsel van lood en tin en wel in verhouding van 22 1.
Het invoeren van den hardlooden kogel is werkelijk eene verbetering,
getuigen de tabellen, aangevende de 50°/0 H. en Br. spreiding van den
hardlooden kogel en den looden kogel Y. M. Gene heeft op 150 passen
een 50°/o H. spreiding van 7.24 cM. en op 1200 passen een 50°/0 H.
spreiding van 123, 27 cM.; bij deze zijn die getallen respectievelijk
11,94 en 148,93 cM. De 50°/0 Br. spr. van den hardlooden kogel werd
door de commissie gevonden op 150 passen 5.63 en op 1200 passen,
64,6 cM. terwijl wij op bl. 71 van „de verhandeling betreffende de
kogelbaan" enz. lezen dat bij den looden kogel Y. M. de 50°/0 Br. spr.
op 100 passen: 5,8 en op 1200 passen: 95 cM. bedraagt. "Wat de
trefkans betreft, zegt bet verslag, staat het Indisch geweer op de afstanden
waarop men in Indië vuurt, niet wezenlijk achter bij het Nederlandsche
met de nieuwe patroon en dus ook niet bij het Fransche en Duitsche
geweer. Het overwicht dat deze geweren boven het Indische bezitten,
bestaat in de meer bestrijkende baan, die zonder verzwaring der lading
niet te bereiken is Dat het verschil in verheffingen niet onbeduidend is,
blijkt uit eene vergelijking van de baan v/h. Indische geweer (Ind. voor
schrift W. en S. bl. 66) en die van het Ned. geweer (Ned. voorschrift,
Bijlage A). In de baan van 400 passen b. v. is de grootste verheffing
bij ons geweer 0,69 M. en in de baan van 250 M. v/h. Ned. geweer is
zij slechts 0,53 M.; in de baan van 800 pas is zij bij ons geweer 3,42
M. en in de haan van 500 M. bij het Ned. geweer slechts 2,91 M.
Van de invoering van de verzwaarde patroon (lading 5 Gr.) zooals die
bij het Ned. leger in gebruik is, werd echter om de volgende redenen
afgezien. Ten eerste omdat het uitwendig vetten der patronen hier te
lande bepaaldelijk te ontraden is, de inwendige vetschijf dus behouden
moet blijven en, wilde men dan de lading vermeerderen, dan zoude ver
lenging van de patroonhuls en dus verlenging en opboring der kamer
daarmede gepaard ruo eten gaan, terwijl aan dit laatste in Indië bijzonder
groote bezwaren verbonden zouden zijn. Ten andere zou, zelfs als de
confectie der patronen als in Nederland had kunnen plaats hebben, of
wel de opboring der kamer doenlijk zou geweest zijn, het aanbrengen
der nieuwe richtmiddelen, zooals in Nederland was aangenomen, voor
Indië overwegende bezwaren gehad hebben. Beide argumenten komen
ons vreemd voor, vooral het laatstewij waren steeds van meening, dat
de vizierinrichting de onbekende is, op te lossen uit de gegevens, het
geweer en de patroon, met inachtneming dat eenvoudigheid voor ons