307 leger een hoofdvereischte is. Of worden met de overwegende bezwaren bedoeld, dat het aanbrengen van nieuwe richtmiddelen een gedeelte van ons leger tijdelijk onslagvaardig zou maken? Maar dit kan immers geleidelijk geschieden. Ook de vetquaestie kan ons niet zoo belangrijk voorkomen, dat om die reden van de invoering van de verzwaarde patroon zou moeten worden afgezien. Wij zouden wel eens willen weten, aan genomen dat de vetschijf geheel smelt, hoe langen tijd de vetlaag het verharden van het kruitslijm belet. Bij een geregeld vuur toch, zal van verharding van het kruitslijm wel geen sprake zijn en wanneer er groote pauzes tusschen twee vuren vallen, dat te velde regel is, zal het kruitslijm, ondanks het vet, toch wel verharden. Meer gewicht legt o. i. de vraag in de schaal, of de terugstoot van het geweer niet te sterk zoude worden voor onze physiek min begaafde Inlandsche wapenbroeders. Ons dunkt dat dit een hoofdpunt moet uit maken bij deze quaestie (1). Wij lezen verder in het verslag, dat het niet raadzaam werd geacht om in Indië den pal af te schaffen, omdat in dicht begroeide terreinen, wanneer men verplicht is den troep met geladen geweren te doen marchee- ren, het zekeren van het geweer een vereischte is, terwijl bovendien aan het behoud van den pal geene nadeelen verbonden zijn. De praktijk heeft in deze reeds voor lang uitspraak gedaan. Wie daaraan mocht twijfelen, leze het opstel van den kapitein De Neve in de 12° aflevering, jaargang 1883, van dit tijdschrift, getiteld De zekerheids- rust en de patroontrekker van het achterlaadgeweer kl. kaliber, waarin o. a. vermeld wordt, dat bij commanderaents-order N°. 292,dd. 27 December 1881, het gebruik van de palinrichting te Atjeh bepaald verboden werd. Wanneer het eekeren van het geladen geweer een vereischte is in be groeid terrein, met betrekking tot het afgaan van het schot, waarom heeft men er dan nimmer aan gedacht het ook te zekeren met betrek king tot de bajonet in bergterrein, want ook daarbij is oppassen de (1) Onze lezers raden wij zeer aan, kennis te nemen van eene belangrijke studie van den lsten luitenant der infie. van het Nederl. leger, Brender a Brandis, voor komende in de ie en 5e aflevering van den Mil. Speet, van dezen jaargang, onder den titel: „Beschouwingen over infanterie-munitie en beantwoording van de vraag: „Is huls- en kamerverlenging op dit oogenblik aan te bevelen?" geschreven nalr aanleiding van eene memorie van den kapitein Weenink, waarin werd voorgesteld de uitwendige vetting der patronen bij het Ned. leger te doen vervallen en in de huls, in plaats van de dunne vilten schijf, een dikkere vetschijf aan te brengen, besloten tusschen twee schijven van zeer hard geprepareerd papier.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 320