338 „promemorie op de rekening van den Sousouhounangh" zoude genoteerd worden. Jonker's compagnie werd na deze expeditie (1682) gedeeltelijk ontslagen. Met de rest vertrok hij in 't zelfde jaar op eene kleine expeditie, onder commando van kapitein Tack, naar ,,'t peperrijcke Palembang". Sterk waren de expedities destijds gewoonlijk niet. De groote expeditie van Speelman naar Makassar telde, zooals wij zagen, slechts 8 a 900 man. De hier genoemde bestond uit: „het jaght Zeijst, „het jagje de Craenvogel, „de fluijt Buuren, „de fluijt off kat Opmeer, „het hoeker de Croonvogel, ,,'t jaghje de Swaan, „nevens „de chialoupen Salm, Japara ende Nachtegael; „bemand met een aantal van ongeveer 250 zeeluijdenende ook soo „veele militairen, te weten: 100 blancke coppen in rijen en gelede ren, verdeelt in 2 compagnien, nevens 150 inlanderen in 3 com- „pagnien". Nevens een staf, bestaande uit een Koopman, twee Onderkooplie den en eenige pennisten, werd aan Tack ook toegevoegd Jonker, „als hoofd der inlandse militairen en tot tweede naast den E. Tack". Een zoo voorname rang, hooger dan die van Koopman, had Jonker nog bij geene expeditie bekleed. De expeditie, die tot in bijzonderheden beschreven wordt, keerde nog in t zeilde jaar (1682), na volkomen geslaagd te zijn, terug. De oorlog in midden- en oost-Java, waaraan Jonker van Augus tus 1679 tot Juli 1680 had deel genomen, duurde tot in het laatst van 1682 voort. Maar nauwelijks had die voor Java zoo verder felijke krijg een einde genomen, of aan de andere zijde van Bata via, in het Bantamsche, brak een nieuwe oorlog uit. De in Mei 1680 op den troon van Bantam gestegen Sultan geraak te omstreeks het begin van 1682 in strijd met zijnen vader, den

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 351