339 vroegeren, naar het schijnt vrijwillig afgetreden Sultan van Bantam en al spoedig zag eerstgenoemde zich verplicht de hulp der Batavia- sche Regeering in te roepen, daarbij zijn geheele rijk, „negotie en al", aan de Compagnie opdragende. Deze Regeering, voor welke, sedert de stichting van Batavia, Bantam een doorn in het oog was geweest en die derhalve niets liever wenschte dan haren lastigen en gevaarlijken nabuur in hare macht te krijgen, aarzelde geen oogenblik „dese schoone occasie niet te verwaarlosen" en de verlangde hulp te verleenen. Maar zij deed eene minder gelukkige keuze door tot opperbevelheb ber van de expeditie naar Bantam aan te stellen den toenmaligen leger commandant, majoor De St. Martin, een man, die in den Java-oorlog had getoond weinig doortastend te werk te gaan en die volgens Va- lentijn in al zijn doen, en zelfs in zijn spreken, zeer langzaam was. Behalve eene slecht voorbereide en dientengevolge mislukte po ging tot landen deed De St. Martin, terwijl hij voor de hoofdplaats Bantam ten anker lag, gedurende twee weken zoo goed als niets; en intusschen klom al meer en meer de nood van den in zijn dalem belegerden Sultan. Dagen achtereen liet De St. Martin, die betrekkelijk dicht bij Ba tavia ageerde, de Regeering aldaar zonder tijding, tengevolge waar van die Regeering zich niet weinig over hem en over zijne man schappen ongerust maakte, vooral toen allerlei geruchten nopens de mislukte landing te Batavia begonnen rond te ioopen. Eindelijk kwam te Batavia vertrouwbaar bericht van Bantam en wel het bericht, dat De St. Martin, zonder versterking zijner troepen en zonder belangrijke vermeerdering zijner ammunitie, niet bij machte was den Sultan te ontzetten. De Bataviasche Regeeriug zag nu in, dat zij den verkeerden man naar Bantam had gezonden, maar om redenen, welke zij niet noemde, riep zij toch De St. Martin niet terug. Zij zond hem den Isten April 1682, als een echten „poisson d' Avril", Tack met eenige manschappen en met gelijk gezag achterna, hoewel de kapitein Tack lager in rang was dan de majoor De St. Martin, tevens aan beide bevelhebbers aanbevelende geene „noode- looze dilaijen" meer te maken. De aanbeveling der Regeering met betrekking tot de noodelooze

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 352