strekking niet mogen ontbreken. De bedoeling des schrijvers zal dan eenigszins gewijzigd moeten worden weergegeven, daar eene actie zonder bepaald overwegende reden niet wel denkbaar is, en de te verleenen hulp in vele andere gevallen dringend noodzakelijk kan wezen. Met het oog daarop werd dan ook in de 7° alinea vau 275 voor de verkenningsdetachementen bepaald: Aan die opdracht „moet stipt worden voldaan. Dit sluit echter niet uit, dat, wanneer „de gelegenheid zich voordoet, om den vijand op de eene of andere „wijze afbreuk te doen en daardoor het algemeene doel wordt be vorderd, zonder echter de opdracht zelve uit het oog te verliezen, „die gelegenheid alsdan mag worden te baat genomen. Daarbij „behoort de commandant naar eigen oordeel en naar gelang der om standigheden te handelen". 37. De nadere bespreking van deze geeft niet meer licht over het al of niet verkieslijke van het marcheeren met een breed front. Alleen behandelt de heer-C. Sr. de „compagnies-marschcolonne," welke nog niet in het Reglement is voorgeschreven. O. i. behoort zulk een marschvorm c. q. aangegeven te worden in de exercitie reglementen en niet in een voorschrift op den veld dienst en kunnen wij de nadere overweging over dat onderwerp aan den lezer overlaten, ook om reden die uitweiding, zooals de schrijver zelf zegt, meer de tactiek betreft. Alleen willen wij aanstippen, dat de heer C. Sr. in zijn betoog over de compagnies-marschcolonne spreekt over „niet ingeschoten Euro- peesche artillerie" en dus de mogelijkheid van een oorlog tegen een buitenlandschen vijand niet ontkent. Tegenover zulk een vijand zullen wij dus ook moeten optreden met op Westersche wetenschap gegronde begrippen omtrent den velddienst. 53. In de laatste alinea van deze is sprake van het rust houden eener colonne, die uit meer dan een brigade bestaat. Daar omtrent zegt 'de heer C. Sr., dat hij de reeds hierover geopperde denk beelden blijft omhelzen. Dit op zich zelf beschouwd zou menig lezer doen denken, dat die „denkbeelden" veel gewicht in de schaal leggen en wij raden dus aan het aangeteekende omtrent 24 op te slaan. Wij zullen die „denkbeelden" echter laten rusten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 36