27
zorgeu teekenen wij aan, dat dit kan worden toegepast voor een
klein aantal personen, dat niet aan tijd gebonden is, doch niet voor
eene colonne, welke met koelies, bedienden, enz. minstens 50 man
sterk is.
62. De lieer C. Sr. geeft als zijn gevoelen te kennen dat
de wensch van den „kapitein" betreffende den munitievoorraad hem
alleszins redelijk voorkomt.
Die wensch werd uitgedrukt door de woorden„zoodat, wel
„beschouwd, de Indische eisch van 40 reserve patronen per soldaat
„mede te voeren volstrekt niet overdadig heeten kan." Dit is dus
eene goedkeuring van het bepaalde in 62. Als zoodanig hebben
wij die woorden destijds opgevat, doch om tegen overdrijving te
waarschuwen stelden wij bekend, dat vermeerdering van den reserve
voorraad niet noodig was, daar deze uit den grooten trein kon worden
aangevuld.
Daariu vindt C. Sr. nu aanleiding om te betoogen dat, te Atjeh,
volgens de regels der kunst, juist 90 patronen per man te kort wor
den medegegeven, niettegenstaande hij den wensch voornoemd re
delijk vindt m. a. w. dat hij even als de „kapitein der inf'e." een
voorraad van 40 patronen per man voldoende acht.
Daartoe komt hij door te zeggen dat, volgens de jongste regelen
der Westersehe tactiekhet aantal patronen, waarover men per man
moet kunnen beschikken, 270 bedraagt.
Dat aantal wordt door den Russischen gen. Zeddeler verlangt.
Daarentegen is het gemiddelde van de door de Pruisen in 1870/71
gebruikte munitie per man berekend op 121 schoten gedurende den
geheelen veldtocht, terwijl volgens opgave, uit officieële bronnen
geput, gedurende den Iiussisch-Turkscheu oorlog, op het oorlogs
terrein in Europa, gemiddeld per Krenka geweer 26,23 en per Berdan
geweer 45,75 patronen werden verbruikt.
Deze uit de laatste oorlogen opgedane ondervinding strekt dus
niet om de juistheid van het volgens „de jongste regelen der Westersehe
tactiek" vereischte aantal patronen te bevestigen.
Ook schijnen de groote Staten van Europa dat aantal niet als basis
te hebben aangenomen. De voorraad patronen toch, welke door de