METIS EN ART. 8 R. L. (1)
De weinige bronnen, die mij ten dienste staan om mijne geringe
kennis van het Milit. recht in overeenstemming te brengen met de
eischen van eene goede rechtspleging, gevoegd bij mijne onervarenheid
in het raadplegen dier bronnen, zullen het voldoende duidelijk maken,
dat de ontwikkeling mijner meening over gewichtige punten in Metis
'theorieën feitelijk een verzoek om opheldering is.
Ik zal bij deze beschouwing Schr's opstellen, zoo logisch mogelijk,
tot een geheel trachten te rangschikken.
„De grootst mogelijke onverschilligheid," zegt hij in Da capo, „die
in het algemeen bestaat voor de studie der Militaire Rechtspleging
is de reden, dat men geen belang stelt in al hetgeen over het crimi
neel recht wordt geschreven. Het noodlottig gevolg hiervan is, dat
menige dwaling op militair rechtsgebied als wanbegrip welig voort-
tiert en met de jaren in omvang verbazend toeneemt en voortwoekert
Hoe iemand, die den liefhebber-jurist het grootste kwaad voorde
studie der rechtswetenschap noemt, het tevens „noodlottig enz" achten
kan, dat men geen liefhebberij in die studie betoont, is mij niet geheel
duidelijk.
Laat ik eerst kort mijne meening over dat „liefhebber" zeggen. Schr.
heeft in zijn jongste opstel aan dat woord eene beteekenis gegeven, die
„Le besoin de discussion et de critique
disparait la seulement oil l'intérêt fait dé-
faut, la seulement ou Vesprit se retire et ne
laisse plus que des formes inertes et sans vie."
Dragomirov.
(Revue Milit. de l'Étranger 15 Septembre
1883.)
(1) Men leze: Ind. Mil. Tijdsein*. Dertiende Jrgng. N°. 3 en 7.
Vijftiende Jrgng. N°. 2, 4 en 6,