380 ik gaarne aanneem, doch die het m. i., uit den aard der zaak niet had. De kunstenaar, bij wieu aangeboren kunst hoofdzaak is, staat geenszins tot den kunstenaar door studie, als de Dr. in de rechten tot den wetten studeerenden officier. De schakel kan gevonden worden in den oud-procureur (met natuurlijken aanleg) die dag in, dag uit, wetten weegt en wikt. Liefhebber staat minder nauw in verband met liefhebberen als met liefhebbeu. Zal ik, die met eigen krachten de bronnen moet zoeken, de beken moet leiden, de dammen moet stellen, enz. enz. ooit een jurist zijn? Vermoedelijk niet. En toch als liefhebberzal ik wroeten, versameien, vragen en, waar ik meen goed te stichten, spreken. Tijd noch gelegenheid veroorloven den officier in te halen wat de jurist in minstens zes jaren, zegt Metis, door studie ouder de lei ding van hoogleeraren en in nog eens minstens zes jaren door onder vinding verwerft. Dit ontzegt ous het recht niet onze overtuiging te verdedigenhet geldt toch onze wetten. De hoofdstudie dwingt tot berusten in oppervlakkige kennis der nevenvakkenhoe jammer ook, de rechtswetenschap moet voor het meerendeel onzer een bij vak blijven, waartoe de praktijk velen nooit meer dan eene gebrek kige inleiding biedt. Dubbel treurig dat juist de militaire wetten zooveel te weuschen overlaten, dubbel verdienstelijk de poging van Metis ons voor te lichten op het duistere, kronkelende, smalle pad. Schr. heeft in zijn ambt dikwijls kennis noodig van reglementen, voorschriften, orders enz. Heeft hij bij het aanvaarden zijner betrek king deze door ernstige studie bemachtigd? of heeft hij bij tijd en ondervinding tegemoetkoming gevraagd? Wetten-, reglementen studie is, als koude theoretische voorschriftenleer, den minst onver schillige een slaapmiddel. Heusch, onverschilligheid is de reden niet van onkunde, integendeel, men weet te weinig van de wetten om er belang in te stellen. Zooals Schr. „liefhebberij" beschouwt zoude ieder, die, als hij ge roepen wordt te handelen, een boek raadpleegt een liefhebber zijn in het betrokken vak. Ik voel mij geneigd precies het tegenover gestelde te beweren. Mijn twijfel berust echter op hechter gronden dan deze mijne zienswijze. Tegenover de bewijzen toch, dat „door de grootst moge-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 393