382 mijnt. De ernst en het belang der zaak vergen stipte nauwkeurig heid in definitie, waar oningewijden luisteren. Ik zal dan ook trachten, eene duidelijke ontwikkeling van mijnen gedachtenloop, naast de ernstige overweging van Metis te stellen. De memorie van toelichting op het ontwerp Wetboek van Strafrecht bevat o. a.„De straf, de krachtigste uiting van het staatsgezag, moet echter in den regel alleen hem treffen, die de verboden hande ling heeft teweeg gebracht willens en wetens. Die wil is het normaal subjectief vereischte van alle misdrijven. (1)" Ziehier een groot bezwaar, het bezwaar waar de Audit, milit. her haaldelijk op moet stuiten tegenover niet-juristen't constateeren van misdrijf, in den geest des wetgevers (b. v. in gevallen van dron kenschap; zie ook „de kenmerken van desertie," Koolemans Beijuen). Staan commissarissen voor een geval, zij zoeken in de wetten, denken na, twijfelen één oogenblik of zij hun geweten mogen raadplegen, waar de eed slechts van „wet en krijgstucht" spreekt, en handelen. Zal ik nog ten overvloede opmerken dat ouderofficieren, bij gemis aan officieren, voorloopige informatiën kunnen houden? (sedert 1837 reeds, A. O. N°. 13.) Het antwoord op de vraagIs beschuldigde zonder twijfel de dader? zal mede bezwaarlijk concludente gegevens mogen eischen. Het opstel N°. 7, 13de Jrgng. I. M. T. geeft beter onze zienswijze weer; daar zegt Schr.„Op die wijze"met de meeste accuratesse „geïnstrueerd hebben de stukken van het voorloopig onderzoek wel degelijk zeer veel waarde." Juist „wel degelijk zeer veel waar de," niets meer echter, en vooral niets minder. Niets meer, wijl men bij onze rechtspraak niet zonder eed of tolk tot conclusie mag geraken wijl van commissarissen, die soms taal noch zeden kennen, niet per se verwacht mag worden, dat zij eene instructie zoodanig leiden, dat derdener de onomstootelijke conslusie schuldigdan wel onschuldiguit trekken;-wijl, bij minder beschaafden vooral, kort na de gebeurtenis, hartstochten vaak zwaarder wegen, dan afschuw van leugen. De beslissing, die Metis door het voorloopig onderzoek verwacht, komt vrij wel overeen met die, welke in Engeland en België de Jury (1) Ik cursiveer.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 395