398 1879 althans nader te onderzoeken, nu moet men wel zoeken naar waarborgen, dat zoo iets niet meer kan voorvallen. On l'a voulu. Wat ging het, zoo scheen men te hebben geredeneerd, eenen Gouverneur-Generaal die met een half millioen in kapitaal en nog bovendien met ƒ6000 pensioen, wat eenen Legercommandant die met een kleine ton en f 9000 pensioen tot ruste komt, aan of zij in één slag, een half dozijn en meer kolonels ongelukkig maakten. Hun eerzucht en andere laakbare aspiratiën werden er door bevredigd en het hart zeer dat zij veroorzaakten gevoelen zij immers niet. „Wass kümmert 's Ihn, ob Philipps graue Haare weiss sich farben! (Schiller). Waar T. B. zegt, dat het niet geschikt zijn voor den geueraals- raug den kolonel niet zou verkleinen, gaan wij niet met hem mede. Wij onderschrijven die meening volstrekt niet, want het verkleint wel degelijk. Manoeuvres als in 1878 en 1879 mogen door hare tastbaarheid, velen der gepasseerden een niet te miskennen troost hebben verschaft, en het vox populi ditmaal niet hebben geleid, 't Kan zijn. Maar de bij- omstandigheden waaronder dat alles gebeur de, blijven in den regel niet lang in het geheugen der meerderheid, terwijl het naakte feit daarentegen blijft. Eene passeering voor wel ken rang ook, gaat de eigenliefde te na van hen, die deze hatelijke teleurstelling ondervinden en zoo veel te meer, wanneer zij zich in gemoede bekwaam, ja bekwamer dan zij die vóórgingen, gevoelen Voor hen is de slag doodelijk. De hooge hoofdofficier valt boveu- dien buiten eene juiste en rechtvaardige booordeeling van het gros, omdat hij te zeer planeert, om goed gekend te worden. Zijne be noeming tot den hoogeren rang maakt hem gemeenlijk tot een geschikt (in 1878 en 1879 zelfs tot een eminent!?) man en zijne passeering drukt, bij 't meerendeel althans is dit zoo, den onverbiddelijken stempel van ongeschiktheid op zijn voorhoofd. Wien, die zijn eigenwaarde gevoelt, heeft men ooit hooren zeg gen: „Men had gelijk; ik was een bekwaam dit en zou een onbruik baar dat geweest zijn." Zóó ver gaat de abnegatie bij niemand en vooral niet bij hen, die zich de meerderen gevoelen. Maar het publiek, dat toch zoo gaarne oordeelt zonder te weten en de medeofficie ren van alle rangen, die trouwens vrij goed de portée eener passee ring weten te apprecieeren, ligt het argument in den mond bestorveu.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 411