403
geloopen op iets dat nog komen moet? Ook zien we niet in waar
om eene artillerieschool niet evenveel reden van bestaan heeft, als
eene school voor de opleiding van infanterie-officieren. Yleit men
zich in Indië, dat de thans bestaande voorloopige toestand gunstig is
te noemendan moeten wij voor onshet Indische legerbestuur op
eene groote teleurstelling voorbereiden. De richting waarin thans
de opleiding aan de Koninklijke Militaire Akademie plaats heeft,
wijst ontegenzeggelijk op veel goeds, maar ook op veel dat veran
dering eischt.
De applicatieschool voor de artillerie en genie-officieren na vol
brachten vierjarigen cursus op de Militaire Akademie, is aan gewich
tige bedenkingen onderhevig. Onwillekeurig vraagt men zich af,
wat er in die 4 .jaren wordt gedaan, wanneer beide wapens nog tot
14 vakken toe, plus paardrijden zelfs, als applicatie-leerlingen moe
ten behandelen? Het is een maatregel die o. i. veel geld kost en
weinig nut heeft, en wij kunnen de verdenking maar niet van ons
afwerpen, dat die geheele regeling in 't leven is geroepen, omdat
men terugdeinst voor eene artillerie- en genieschool, die afgescheiden
van de beide andere hoofdwapenslevensvatbaarheid hebben kan.
Maar dat daargelaten, indien de Artillerie school te Weltevreden altijd
een kwijnend bestaan heeft geleid, dan was dat denkelijk, omdat
men er geene fondsen genoeg voor beschikbaar stelde. Toch heeft
die kwijnende school uitmuntende officieren geleverd. T. B. zal ze
ook wel bij naam weten te noemen. Ook meenden wij te weten, dat
de Artillerie school te Weltevreden in 1877 eene reorganisatie had
ondergaan, die, zoo men deskundigen gelooven moet, nog al van
eenige beteekenis was en die, zoo men haar had willen bestendi
gen van eene kwijnende school eene bloeiende Akademie in het
klein had kunnen doen geboren wordenwaarvoor zijna reorgaidsatie,
alle gegevens in zich scheen te bevatten.
Het Indische legerbestuur, dat zich, o. i. niet ten rechte, van het
geheele onderwijs heeft geëmpareerd en de dienstchefs daar buiten
sloot, schijnt de verantwoordelijkheid van de opheffing te willen
dragen en hierin moeten de leeken berusten. Jammer maar dat de
autoriteit, die zich die draagkracht meent bewust te zijn, kalm weg
met een hoog pensioen afmarcheert, en dat de gevolgen zijner onbe-