408
hemden, sokkenonderbroeken en dergelijke.
Wat nu het administratie-reglement aangaat, Brutus liet niets voor
komen, maar zeide, wat hij meende juist te zijn. Leest men bladz.
22 der Wenken aandachtig overdan zal men ook niets vin
den dat er naar zweemt om te beweren, dat er na 1850 nagenoeg
niets zou gedaan zijn. Tusschen niets doen en geen resultaten be
komen, is veel verschil.
Eene vergelijking tusschen de samenstelling van het Administra
tie-reglement en den Indischen Instructie Inventaris is ook niet ge
troffen. Bij de nagenoeg wiskunstige zekerheid nogtans, dat er wel
altijd iemand zou zijn die den Instr. Inventaris bij de artillerie als
tegenhanger van het Adm. Reglement zou aanhalen, heeft Brutus
gemeend, die charge te moeten voorkomeu, door er zelf maar uver
te spreken. Dat wij (Brutus) blijkbaar niet op de hoogte zijn mag,
al is 't-niet erg vleiend, juist zijn (n. b. wij laten ons toch niet ver
leiden om te biechten, wanneer wij het Nederlandsch-Indisclie leger
verlieten), maar alles wat op bladz. 108 en 109 staat wisten we
ook. De aanhaling van den toestand in Frankrijk is al zeer onge
lukkig gekozen. Wanneer men weet hoe de belangen van den dienst
in het Fransche leger in hoofdzaken en in détails gedurende het
tweede Keizerrijk schandelijk werden verwaarloosd, wanneer men juist
den gebrekkigen intendance-dienst kan noemen als eene der oorza
ken van Frankrijks tegenspoed in 1870—1871 en wanneer menden
reuzenarbeid, na den oorlog van die jaren aan eene algeheele reor
ganisatie van het Fransche leger verbonden, in aanmerking neemt,
dan zal 't wel geen betoog behoeven dat men in Frankrijk, waar
bovendien geheel andere beginselen voor de administratie bestaan,
vooral wat betreft het beheer van het materiëel van het leger, als
nog niet tot een goed einde is gekomen. Gaarne zouden we ook
eens ter markt gaan bij onze oostelijke naburen en dan zouden we
denkelijk wel andere uitkomsten vinden. Bij de erkentenis van de
bezwaren, waarmede de commissie te worstelen had, en toegevende
dat de comptabiliteitswet in hooge mate belemmerend heeft gewerkt,
(wij zullen hierbij maar niet in het debet der Intendance schrijven dat
het juist deze diensttak was, die de toepassing dier wet op het leger
voor haar rekening had genomen, en er dus al de finesses van